Coenens schatkist deel 6
'Den kooninck van den harinck'
Hoe belangrijk haring voor Holland destijds wel was klinkt door in het aantal folio's dat Adriaen Coenen daaraan heeft gewijd. Alhoewel hij er, zoals al eerder is aangegeven, zakelijk gezien weinig mee van doen heeft gehad, is Coenens tekst over de haring, over de haringhandel, maar ook over een door hem zo genoemde haringkoning, één groot loflied.
Hij merkt over de haring op dat daarmee 'soe menich mensche gespijst (gevoed: auteur) wort ja ongelijcker meer (veel meer: auteur) dan van ander spijse (voedsel: auteur) ofte vischen in overvloet'. De vaderlandse haring werd, naar Coenen meldt, zowel gezouten als 'ghedroocht' maar naar het schijnt ook gerookt - en dan uitgevoerd tot 'in verde landen'. Coenen geeft er in zijn teksten herhaaldelijk blijk van, gedurende zijn leven sterk religieus gericht te zijn geweest. Veel van wat dan ook ter wereld plaatsvond dankte hij aan 'die Gratie Goedes Almachtich'. Het dubbele binnen de gedachtenwereld van de 16de eeuwer Coenen lijkt dan vervolgens diens uitvoerige relaas over een toen heersend en destijds springlevend bijgeloof rondom de haring. Toch is zo'n bijgeloof minder vreemd dan het lijkt daar binnen het religieuze beleven van die jaren een begrip als 'mystiek' een grote rol speelde. Coenen geeft hiervan in zijn werk herhaaldelijk voorbeelden. En één daarvan is het relaas over een vis die hij omschrijft als 'den kooninck van den harinck'. Hij toont door middel van een kleurige tekening daarvan ook een duidelijk beeld (53).
Blijde vangst
Uit Coenens woorden kan worden opgemaakt dat zo'n 'haringkoning' gedurende de visserij op haring slechts zelden werd gesignaleerd binnen de aangetroffen haringscholen. Hij drukt dit nader uit in een vaker door hem gehanteerd - en in zijn ogen zeer hoog - getal. Coenen zegt ervan: 'Dese vischers vangen der onder hondert dusent haringhen die se vanghen Eenen aldusdanighen Coninck'. Hij voegt er ter nadere onderbouwing aan toe dat hij van de vissers heeft gehoord dat 'sij wel verblijt sijn als sij een of meer aldusdanighen koninck vanghen op goede hope dan veel harinck te vanghen'. Dan volgt een vrij duidelijke beschrijving van de betrokken vis door Coenen en hij vertelt op grond daarvan: 'Ende desen vische is gans Root als den zeehaen Ende is versche gegeten denselfden smaecke als den zeehaen'. Dit laatste doet wat merkwaardig aan wanneer men bedenkt dat het enerzijds gaat om een zeldzame - en bijna 'heilig' aandoende - vis die, ondanks dat gegeven, anderzijds wordt gevangen en wordt opgepeuzeld. Men zou voor een koning wat meer respect kunnen verwachten. De bedoelde vis had verder 'bijnaest dat faetsoen (vorm en omvang: auteur) dan hij ronder en dicker es' dan de haring. Daarentegen had ze schubben die groter waren dan die van een haring. De al genoemde illustratie (53) van Coenen laat een fel oranje-roodachtige vis zien die in feite het meest doet denken aan een goudvis. Daarbij valt het op dat Coenen op de kop van deze vis een geel-goudachtig kroontje heeft aangebracht.
Gekroond, ongekroond
Dit leidt tot verwarring want: om welke vis gaat het hier precies? Het boek dat plaatselijk in 1997 over het 'Visboeck' verscheen stelt dat het gaat om een kroondragende vis met de naam 'Riemvis'. In een later boek over Coenens werk wordt deze stelling herhaald. Maar de werkelijkheid toont aan dat de 'Riemvis' zilvergrijs tot -blauw gekleurd is, tot zes meter lang wordt en tot op grotere diepte in oceanen wordt aangetroffen. Dit komt niet overeen met wat Coenen hierover schrijft. Terugkomend op het kroontje of wat daarvoor moet doorgaan: terwijl Coenen op de kop van die 'haringkoning' zo'n kroontje tekent, noemt hij dit attribuut niet in zijn tekst. Kennelijk heeft hij de kroon alleen willen weergeven als een koninklijk symbool zonder dat die vis in werkelijkheid iets soortgelijks op haar kop heeft. Hiermee zwemt de 'Riemvis' het beeld uit en mag men gaan denken aan de, roodkleurige, mul.
Gedicht over de 'haringkoning'
Coenen schreef het onderstaande gedicht (54) of - zoals dit bij hem wel vaker gebeurde -'leende' het. In de laatste regel verwijst hij nog naar de vissers die destijds 'bleven' op zee:
'Het es een coninck van groote macht/Die altijt reyst bij daghe ende bij nacht/
Nochtans en heeft hij burch noch casteel/Hi en heeft in hemel in aerde inde helle geen deel/
Het is heiden noch kersten (christen: auteur) u wel versint/Nochtans es hi alder werelt vrint/
Elck wenst hem doot of ghevanghen/Nae hem hebben veel menschen verlanghen/
Wij kersten (christenen: auteur) laten voor hem so menich man/Soe dat wijf ende kinderen bescreijen (betreuren: auteur) dan'.
© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 13-02-2009 en 1706 keer gelezen
Like dit 967 Liked