Coenens schatkist deel 10
De vis als attractie
Door zijn werk tussen en rond vissen en door zijn rechtstreekse contacten met aanlandende vissers kreeg Coenen vaak zicht op vissen of op andere zeebewoners die weliswaar uit de zee kwamen, maar toch buiten het normale of gangbare stramien van alle dag vielen. Zijn nieuwsgierigheid bleek al bij de stranding van de grote vissen uit het eerste artikel en ze blijkt voorts uit datgene wat hij daarover nog verder vertelt.
Een der eerste vermeldingen van zo'n vreemde zeebewoner betreft een door hem in 1546 gekochte 'poelomp' (94 en 95). Het gaat daarbij vrijwel zeker om een pijlstaartinktvis. Coenen schrijft ervan: 'dese vische bij onse vischers bij sommighe een spaense zeekatte ghenaemt ende bij sommighe een poelomp'. Hij kocht deze poelomp voor twee stuivers van een afslager, Isbrant michgiels geheten. Met een wagen waarop zijn overige gekochte vis lag, werd ook de poelomp naar Den Haag vervoerd waar Coenen destijds woonde. Hij vroeg enerzijds aan een schilder om de poelomp te schilderen en ging anderzijds naar het stadhuis voor de aanvraag van een vergunning zodat hij het weekdier tegen betaling kon tonen aan belangstellenden. Terwijl het schilderij echter nog hing te drogen en nog vóór hij de poelomp had kunnen vertonen betaalden twee lieden hem zeven karolusguldens waarna zij op hun beurt de aankoop tegen betaling aan kijkers gingen laten zien. Dit was dus een keerzijde van Coenens handel: vis om te (laten) showen.
'Scoone vische int aensien'
In 1562 kocht Coenen van de visser Daen adriaenz. een zeldzame vis (537). Deze had een 'scoonheyt van kolore' waarbij haar hoofd zilverwit was, waarvan de schubben goudkleurig waren en de staart rood als koraal. Hierbij kan worden verondersteld dat het ging om een goudbrasem. Hij benoemt de vis niet; ze was echter zo groot als een grote tarbot en zo rond als een brasem, aldus Coenen. En om de grootte ervan extra te benadrukken stelt hij nog dat de vis 'een bodem van een biertonne soude bedeckt hebben'. Hij betaalde voor de vis meer dan een 'pont grooten vlaems' wat overeen zou komen met meer dan zes karolusguldens. Hij stuurde er iemand mee op pad - naar Den Haag en naar Delft - om haar voor geld aan de burgerij te vertonen zolang de vis nog vers was. Weldra keerde de man terug met de vis want 'zijn scoenheyt van vergult was heel vergaen'. Coenen droogde de vis daarom en verkocht haar aan een 'avontuerier'. Terugvallend op een eerdere kanttekening inzake de datering van het 'Visboeck' toch nog dit: Coenen meldt in een randschrift (537): 'als Ic Dit screve was anno 1580'.
Vreemde zeearend
In 1565 trof een visser, Frans jansz, die 'garnooten was cruijende' (garnalen ving: auteur) op het strand een grote schildpad aan. Het ging daarbij, afgaande op de beschrijving van Coenen, om een 'zee Arent' (404) daar hij bij het dier 'een bec als een arent' waarnam; dit kan met wat fantasie wel kloppen daar een grote waterschildpad in werkelijkheid een sterk verlengde neus heeft. Coenen kocht de schildpad voor zes karolus guldens van die visser. Zijn zakelijk inzicht volgend stuurde hij iemand met het dier op pad 'om te laten besien om gelt'. Maar terwijl hij de schildpad thuis lang levend had kunnen houden, verliep het showen ervan minder gunstig: 'hij quam mijn doot tuys'. Coenen ontdeed het dier van de ingewanden en droogde het vervolgens. Hij schonk de schildpad daarna aan een van zijn kennissen die 'een groot beminder van selsame vremde dinghen van vischen ende vogelen' was.
Draakjes
Ooit kwam Coenen in een door hem geraadpleegd buitenlands naslagwerk een afbeelding tegen van een rogje. Het ging daarbij echter om een rogje dat men had gedroogd en verder kunstig had bewerkt tot een 'draakje'. Coenen nam de afbeelding (248) over in zijn 'Visboeck' en verdiepte zich vervolgens in de materie. Hij merkt in een kadertje naast de tekening op: 'van die rochgen maeckt men meniger leij draken' en hij voegde destijds de daad bij het woord door zelf roggen te kopen, deze te drogen en ze te bewerken tot draakjes. Dergelijke draakjes werden verhandeld en in, of aan, huizen 'te pronc' opgehangen. Coenen bevestigt zijn huisvlijt aldus: 'Ic die dit scrijve hebbe vanden Rochgen menigen draeck gemaect'. Hieruit blijkt dat, alhoewel zijn fascinatie voor vissen en hun achtergronden groot was, het hart van de handelsman toch ook sneller ging kloppen wanneer er een zaak van geldelijk belang lonkte; het veelvuldig noemen van geldbedragen bij door hem ingekochte vissen onderbouwt dit mede.
© Piet Spaans 2009
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 13-02-2009 en 1736 keer gelezen
Like dit 977 Liked