De ‘Duitsche dienstbode’ deel 2
Onopvallende binnenkomst
Op zaterdag 3 januari 1942, ’s avonds om ongeveer 21.00 uur, kwam een vissersvaartuig een verder donkere Scheveningse buitenhaven binnengevaren. In tegenstelling met andere avonden brandden echter nu wél de rode en groene lichten in de toenmalige gietijzeren torentjes van de beide havenhoofden. Dit was vrij uitzonderlijk, maar het had, naar later zou blijken, zijn reden. In het huisje van de semafoor, waar zich zeker één medewerker van de havendienst moet hebben bevonden, werd het registratienummer dat het binnenkomende schip voerde genoteerd. Het betrof het registratienummer SCH 81.(1) Dit nummer behoorde volgens de registratie van vissersvaartuigen toe aan een der vissersschepen van de toenmalige N.V. Vischhandel, Reederij en IJsfabriek v.h. Frank Vrolijk.(2) Het was in brede kring bekend dat de directie van deze rederij sympathiseerde met de Duitse bezetter, dat haar schepen bij het uitvaren ter visserij bijzondere voorrechten genoten dankzij die Duitse bezetter en dat een zekere Strauch, een Duitser, als Verwalter toezicht hield op – en in feite mede leiding gaf aan – dit rederijbedrijf.(3)
Aan boord van het uit IJmuiden vertrokken vissersvaartuig bevonden zich slechts drie mannen, namelijk de IJmuidense schipper Harmen Wezelman Jr., de Scheveningse visser Klaar Pronk en de Scheveningse motordrijver Jan van der Zwan. De laatstgenoemde was door de Scheveningse reder Simon Vrolijk van de eerdergenoemde rederij – en dit na een dringend verzoek van een leidinggevende van de Hafenüberwachungsstelle van IJmuiden – naar die havenplaats gestuurd om de motor van het schip onder controle te houden tijdens de overtocht van IJmuiden naar Scheveningen.(4)
Na zijn vaart door de Scheveningse buitenhaven meerde het bewuste vaartuig op weg naar de binnenhavens voor korte tijd aan bij een wachtschip, de logger SCH 75. De bemanning van deze logger controleerde alle binnenkomende en uitvarende schepen. Volgend op het aanmeren stapte, aldus de verklaring van een bemanningslid van het zojuist binnengelopen vaartuig, een geuniformeerde Duitser aan boord.(5) De schipper Wezelman overhandigde aan deze Duitser enkele papieren, waarna het vissersvaartuig werd doorverwezen naar een ligplaats in de Tweede Binnenhaven. Daar werd – om ongeveer 21.30 uur aangekomen zijnde – volgens de zojuist verkregen instructie aangemeerd aan de zijde van de Dr. Lelykade en dit pal vóór het loodsencomplex van de toenmalige Visafslag.
Nauwelijks getuigen
Omdat angst in die jaren overheerste bleef iedereen, voor zover mogelijk, ’s avonds veilig thuis. Vandaar dat aan de Tweede Binnenhaven op die avond slechts twee mannen getuige waren van de aankomst van het bewuste vissersvaartuig. De ene man was Engel Plugge, naar zijn zeggen de eigenaar van enkele schokkers.(6) De andere was Jacob Pronk, een oude man die als waker – in dienst van de al genoemde Plugge – ’s avonds en ’s nachts toezicht hield op Plugges afgemeerde vissersscheepjes.(7) Beide mannen herkenden de aan boord van het binnengelopen schip aanwezige Klaar Pronk en zij trachtten hem na zijn komst op de kade aan te spreken. Ze waren uiteraard heel benieuwd wat dit vissersvaartuig op een zaterdag, en dit op een zo laat tijdstip waarop schepen volgens verordening niet meer mochten binnenkomen, wel naar Scheveningen mocht voeren. De aangesproken visser Pronk gaf gehaaste antwoorden, maar vertelde wél in het kort dat zij vanuit IJmuiden waren uitgevaren en dat zij daarna hadden gevist. Na het door hem kortgehouden gesprek spoedde de visser zich naar huis; hij woonde zoals werd vermeld nog in Scheveningen. Engel Plugge vertrok eveneens. Maar de oude waker Pronk bleef achter; zijn werktijd was nog lang niet voorbij.(8)
Zo’n anderhalf uur later liep de waker Pronk bij de Visafslag aan de Dr. Lelykade op ongeveer 150 meter afstand van de plaats waar het zojuist binnengekomen vaartuig lag aangemeerd. De oude man werd aldaar aangesproken door een hem niet bekende, brildragende, man met een blauwe regenjas aan en met een bruine gleufhoed op het hoofd. Hij vroeg Pronk of deze wel wist hoe laat het was. Het was intussen bijna middernacht, het begin van de zogenaamde spertijd die van ’s nachts 24.00 uur tot ’s morgens 04.00 uur duurde. De man vroeg vervolgens aan de oude waker of hij wel in het bezit was van een nachtvergunning. En dit bleek inderdaad het geval want Pronk had van de plaatselijke Havendienst het verzoek gekregen, al wakend óók toe te zien op mogelijke nachtelijke bewegingen van schepen in de haven.(9) Een enkel schip was tot woede van de Duitse havenwacht in het verleden al eens ongezien uit de haven vertrokken om over te steken naar Engeland.
Onbekende mannen
Kort na het nachtelijke gesprek kwamen twee onbekende mannen uit de, naar de haven leidende, Datheenstraat. Zij spraken de brildragende man aan, waarna zij gedrieën de Datheenstraat inliepen, nu richting Westduinweg. Op de zondagavond die hierop volgde liep de oude waker, zoals te doen gebruikelijk, om ongeveer 20.00 uur over de Dr. Lelykade en langs de aldaar aangemeerde schepen. Hij werd daarbij aangesproken door een – naar later bleek – niet geuniformeerde politieman. Deze sommeerde Pronk tot zijn schrik en verbazing, hem te willen volgen naar het politiebureau. Hij moest hiervoor meelopen naar de nabijgelegen Douzastraat. Daar wachtte een auto met chauffeur en, aldaar aangekomen vroeg de politieman aan Pronk, in te stappen. De laatste maakte hiertegen bezwaar, iets wat blijkbaar door de politieman werd begrepen. Hij gaf Pronk althans de opdracht, samen met hem lopend de auto te volgen. Men ging toen richting Duinstraat waar het politiebureau hen wachtte.
Naar het ‘Oranjehotel’
Zonder een verder verhoor of een nadere toelichting werd Pronk, nu echter tóch per auto, vanaf het politiebureau naar de Scheveningse strafgevangenis aan de Van Alkemadelaan getransporteerd. Onderweg daarheen nam de hem nog steeds vergezellende politieman Pronk een soort verhoor af over diens zienswijze waar het de politiek van die jaren betrof. Toen Pronk vervolgens aan de politieman vroeg wat nu eigenlijk de reden was van zijn arrestatie, zei de laatste dat Pronk met een revolver zou hebben geschoten. Pronk had echter nooit een revolver in zijn bezit gehad en evenmin ooit met wat voor wapen dan ook geschoten. Het werd hem steeds meer duidelijk dat het hier ging om een fictieve reden, een schijnmotief op grond waarvan men de oude waker kon vasthouden.
Toen hij in het wachtlokaal van de strafgevangenis aankwam bracht de hem begeleidende politieman de nationaal-socialistische groet, daarbij de woorden: “Heil Hitler” uitsprekend. Pronk werd noch door de betrokken politieman, noch door de daar aanwezige Duitsers, verder ondervraagd, maar werd meteen in een cel ingesloten. In de daaropvolgende vroege morgen, dus op maandag 5 januari, werd Pronk om 04.00 uur vrijgelaten en door opnieuw dezelfde politieman met eveneens dezelfde auto naar de vissershaven teruggebracht. Pronk kreeg die nacht in de gevangenis vier sneden brood, twee bekers melk en bovendien sigaretten.(10) Hij meende daaruit op te moeten maken, dat zijn arrestatie een soort camouflage moest zijn geweest, maar van wat…?
Terug naar IJmuiden
Nadien ontving de visser Klaar Pronk – de opvarende van het eerder binnengekomen vissersvaartuig en intussen na de zondag thuis weer terug in IJmuiden – aldaar op vrijdag 9 januari 1942 een mondelinge mededeling. De mededeling, feitelijk meer concreet een opdracht, luidde dat Pronk samen met een schipper, een motordrijver en een geuniformeerde Duitse marineman het in Scheveningen liggende schip met het nummer SCH 81 naar IJmuiden terug moest halen. De opdracht was verstrekt door de Hafenüberwachungsstelle van IJmuiden. Nog op diezelfde dag reisden de vier mannen af naar Scheveningen en zij brachten het vissersvaartuig naar IJmuiden, waar het in de anonimiteit verdween.(11)
En de oude Jacob Pronk liep in de avonden en nachten die volgden op zijn verblijf in de cel weer als vanouds zijn wakersronden langs de schepen, zich van alles afvragend, maar vooral onwetend van het antwoord op de vraag waarom hij in die bewuste nacht van 4 januari 1942 was opgesloten in een cel van het ‘Oranjehotel’ en wie in ’s hemelsnaam op die avond of in die nacht een schot met een revolver zou hebben afgevuurd. Wellicht zal hij na de oorlog hebben gehoord welke sinistere gebeurtenis zich tijdens zijn afwezigheid aan de haven in die nacht heeft afgespeeld, maar misschien zal het hem altijd een raadsel zijn gebleven…
Duitse dienstbodes
Ruim voorafgaand aan dit gebeuren – en we spreken dan over ongeveer vijftien jaar terug – kwam een 18-jarige jonge Duitse vrouw naar Nederland. Op 23 september 1927 werd ze officieel ingeschreven in het gemeentelijk register van Den Haag.(12) Ze heette voluit Katharina Weiss maar zij liet zich Käthe noemen. Ze werd geboren op 24 oktober 1908 in het sterk religieus gekleurde Beierse stadje Altötting.(13) Zoals veel jonge Duitse meisjes en vrouwen zocht ook Käthe tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog haar heil in Nederland vanwege de grote werkloosheid in het eigen land. De verloren oorlog die de wereld in het algemeen en Europa in het bijzonder tussen 1914 en 1918 in zijn greep had gehouden, had vooral in Duitsland forse lidtekens achtergelaten. Het land stond economisch aan de rand van de afgrond en het toekomstbeeld was donker.
Vrijwel alle uit Duitsland naar hier gekomen jonge vrouwen vonden werk in Nederlandse gezinnen; zij gingen hier werken als, wat men toen noemde, dienstbodes. Dit heeft ook gegolden voor Käthe. Het eerste woonadres van Käthe – vanaf 23 september 1927 – staat volgens de toenmalige inschrijving in het gemeentelijk register van Den Haag op naam van een zekere Langeveld, dan wonend op het adres Agnesstraat 2. Aan de hand van deze gemeentelijke inschrijving is Käthes weg door haar, naar later zal blijken, nieuwe vaderland verder goed te volgen.(14) Uit een wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de ervaringen van soortgelijke jonge Duitse vrouwen wisselend zijn geweest waar het hun werk en hun werkgevers of werkgeefsters betrof.(15) Dit heeft – naar het schijnt vooral in negatieve zin – ook gegolden voor Käthe.
Slecht behandeld
Zij werd na haar toelating in Nederland vanaf 6 juni 1928 aangetroffen op het adres Weteringplein 3 te Den Haag. Het ging daarbij om een winkelpand. In deze periode woonde daar het joodse gezin Van Wieringen. Het gezinshoofd Willem van Wieringen was, zoals op de gezinskaart staat aangegeven, een handelsreiziger, te vergelijken met een hedendaagse vertegenwoordiger.(16) Het is niet duidelijk of de winkel als zodanig in gebruik is geweest. Käthe was als huishoudelijke hulp inwonend bij dit gezin. Tegenover een naoorlogse verklaring van een vage bekende van de familie Van Wieringen die inhoudt dat Käthe zo’n jaar of zestien dienstbode zou zijn geweest bij het genoemde gezin,(17) staat die van haar latere echtgenoot, Aalbert de Jong.(18) De laatste geeft in een, in 1949 afgelegde, schriftelijke verklaring aan dat Käthe van 1927 tot 1929 bij de Van Wieringens zou hebben gewerkt. Geen van de beide verklaringen blijkt juist. Käthe kwam, zoals bovenstaand bleek, in 1928 bij het gezin Van Wieringen en haar vertrek vond plaats op 3 mei 1930.(19) Zij vond vanaf dat tijdstip een onderkomen bij de ongehuwde jonkvrouw Marthe Germaine van der Does op het adres Gentsestraat 108. Het is in dit verband opmerkelijk dat zij kort vóór of rond de laatstgenoemde datum zwanger is geraakt. Een door Dirk Storm afgelegde verklaring geeft aan dat Käthe slecht zou zijn behandeld bij het gezin Van Wieringen.(20) Dit had Aalbert de Jong hem destijds verteld. Het is onduidelijk wat daaronder moest worden verstaan maar het zou al met al leiden tot een fatale gebeurtenis.
Uit de gemeentelijke registratie kan worden opgemaakt dat Käthe op 29 oktober 1930 trouwde met de toen 23-jarige Scheveninger Aalbert de Jong.(21) Een officieel beroep van deze De Jong is niet bekend, maar uit een getuigenverklaring blijkt dat hij in die jaren ventte met haring.(22) Käthe is dan al omstreeks zes maanden zwanger; het plaatselijke bevolkingsregister geeft namelijk aan dat op 29 januari 1931 een dochter werd geboren. Nadien werd op 24 oktober 1933 een zoon geboren. Dit is het beeld van het in de Haringstraat 21 te Scheveningen wonende gezin De Jong-Weiss zoals dat naar voren komt in de jaren veertig van de vorige eeuw.
Noten
________________________
1 Haags Gemeentearchief (H.G.A). Dienst Haven- en marktwezen. Toegangsnr. 0620/606.
2 Naamlijst der Nederlandsche reederijen en haringschepen (1939).
3 Nationaal Archief (N.A.). Inv.nr. 36675. (PRA). Dossier 25774. Verhoor Strauch.
4 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Getuigenverklaring K.J. Pronk.
5 Zie onder noot 4.
6 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Getuigenverklaring E. Plugge.
7 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Getuigenverklaring J.J. Pronk.
8 Zie onder noot 7.
9 Zie onder noot 7.
10 Zie onder noot 7.
11 Zie onder noot 1.
12 H.G.A. Gemeentelijke registers Burg. Stand.
13 Mailbericht Stadtverwaltung Altötting (Dld). Stadtarchivar Dr. A. Zeller d.d. 08-02-2011.
14 Zie onder noot 12.
15 Heimat in Holland (1995), Barbara Henkes.
16 Zie onder noot 12.
17 Verklaring J. de Brabander t.b.v. Pensioenraad dd. 14-09-1964, i.b.v. mevr. Y. Havenstroom-de Brabander.
18 N.A. Inv.nr. 71040. (CABR 1945-1952). Eidesstattliche Erklaerung van Aalbert de Jong.
19 Zie onder noot 12.
20 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Verhoor D. Storm.
21 Zie onder noot 12.
22 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Getuigenverklaring M. van der Veer.
© Piet Spaans 2011
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 16-04-2012 en 1848 keer gelezen
Like dit 994 Liked