De ‘Duitsche dienstbode’ deel 6
Verdwenen
De Jong heeft samen met zijn gezin de verdere, voor hen te veronderstellen, consequenties niet afgewacht. Dirk Storm is naar zijn zeggen het gezin De Jong al spoedig na de arrestaties uit het oog verloren. Hij verklaarde tijdens een verhoor dat De Jong al enkele dagen na 4 januari 1942 uit Scheveningen zou zijn verdwenen(1). Uit verkregen mededelingen, verstrekt door de gemeentelijke administratie van het Duitse stadje Altötting, is gebleken dat het gezin De Jong op 4 november 1942 officieel werd ingeschreven in het plaatselijke bevolkingsregister(2). Het Hoofd van de Nederlandse PRA(3) verklaarde in 1947 nader dat De Jong en de zijnen op 5 februari 1942 naar Duitsland zouden zijn vertrokken. Vermoedelijk heeft het gezin eerst een aantal maanden onderdak gevonden bij Käthes ouders en dit op het adres Mariastrasze 12 te Altötting. Ze hebben weliswaar beiden hun Nederlandse nationaliteit behouden, maar zijn tot aan hun dood in Altötting blijven wonen. Aalbert de Jong stierf op 7 mei 1967, Käthe de Jong-Weiss op 9 november 1983(4).
Het opsporen van De Jong liep na de oorlog in eerste instantie volledig dood. Ten eerste was het toenmalige Duitsland opgedeeld in verschillende geallieerde zones. Zo was het stadje Altötting gelegen in de Amerikaanse zone. Alle correspondentie van de Nederlandse justitie en/of van de PRA verliep daarom via de Amerikaanse autoriteiten die de bewuste zone bestuurden. Het moeizame functioneren van de verschillende militaire instanties, langs welke de zaken administratief in hun geheel moesten verlopen – en dit gevoegd bij de aanwezige taalbarrieres – maakte het zoeken naar, en het leggen van, contacten erg moeilijk. Ten tweede voegde zich daarbij een reeks tijdens de opsporing ontstane fouten. Zo klopte er iets niet aan de geboortedatum van De Jong, haperde er iets aan de spelling van zijn geboortenaam en was er verwarring ontstaan – opnieuw door een onjuiste spelling –over de woonplaats van het gezin De Jong in Duitsland.
Oude Dutting
Om met dat laatste te beginnen: de Amerikaanse autoriteiten zochten binnen hun zone vergeefs naar een plaats in Beieren met de bovenstaande naam. Die naam was door de familieleden van de gevluchte Aalbert de Jong aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt, namelijk Oude Dutting. Daarnaast werd de naam Aalbert in de opsporingsformulieren steeds weergegeven als Albert. De eveneens in de formulieren voorkomende datum van geboorte, 19 november 1905, spoorde niet met de werkelijke geboortedatum; die luidde namelijk 17 november 1906. Voortdurend heen en weer geschrijf en ontkenning na ontkenning waren hiervan het gevolg. Maar toch werd op den duur de zo gewenste procesvoering in gang gezet. Op 10 februari 1949 werd Aalbert de Jong – weliswaar toen nog bij verstek – veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Kort voor die tijd liet hij nog schriftelijk van zich horen. Op 25 januari 1949 stuurde De Jong namelijk vanuit Duitsland aan de Nederlandse autoriteiten een zogenaamde ‘Eidesstattliche Erklaerung’ toe. Daarin speelde zowel zijn vermeende onschuld als hun goede verstandhouding met de getroffen familie Van Wieringen een rol van belang. De spellingwijze van De Jongs verklaring is geheel voor rekening van de laatstgenoemde(5).
“Ich bestreite nachdruecklich, mich im Zusammenhang mit der Verhaftung des Herrn van Wieringen und dessen Bekannten urgendwie schuldig oder strafbar gemacht zu haben. Herrn van Wieringen, bei dessen Familie meine Frau etwa von 1927 bis 1929 als Hausangestellte beschaefticht war, war mir seit dieser Zeit bekannt. Meine Frau kam auch nach ihrem Ausscheiden aus deren Diensten hin und wieder zu der Familie van Wieringen hin, ebenso wie such umgekehrt, wie besonders Frau van Wieringen ab und zu uns besuchte, so dass ununterbrochen das beste und vertrauensvollste Verhaeltnis zwischen mir und meiner Frau einerseits und der Familie van Wieringen anderseits bestand. Eines Tages im November 1941 traf ich Herrn van Wieringen zufaellig in einem Zigarrengeschaeft in der Stevinstrasse.”
Uit de volledige tekst van het document blijkt dat bij De Jong over dit verraad geen enkele twijfel kon bestaan. De totale verantwoordelijkheid zou naar zijn mening geheel hebben gelegen bij zijn ex-collega Dirk Storm(6). De Jongs argumenten overtuigden echter niet, gezien de aan hem opgelegde gevangenisstraf van 20 jaar. Hij blijkt in 1949 toch in Duitsland te zijn gearresteerd en naar Nederland te zijn overgebracht. Daar heeft hij zijn straf, of althans het grootste deel ervan, uitgezeten. Dirk Storm werd op 10 februari 1949 gelijk met De Jong veroordeeld en kreeg een straf van 15 jaar. Ook Storm is intussen overleden.
Slagter en Poos
Er is naar het lijkt geen aparte strafzaak geweest tegen Slagter en Poos. Eerder werd al aangegeven dat het vluchtplan van de twaalf mannen de beide rechercheurs als het ware op een presenteerblaadje was aangeboden, zonder enig speurwerk van hun zijde vooraf. Zij zijn naar het zich laat aanzien nooit op zoek geweest naar wie van de twaalf betrokken ‘vluchters’ dan ook. De behandeling van hun deelname in dezen is kennelijk een onderdeel geworden van een veel omvangrijker gebeuren. Want Slagter en Poos waren onder meer nauw betrokken bij de vele arrestaties rond het beruchte ‘Englandspiel’. Het ging daarbij om een grootschalig verraad dat veel mensen, die vanuit Engeland ons land als geheime agenten opnieuw waren binnengekomen, het leven kostte. Slagter en Poos werden ieder veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De andere betrokkenen
Het ligt voor de hand dat ook de anderen die direct of indirect waren betrokken bij het verraad werden opgeroepen voor een nader verhoor. Dit gold onder meer voor de visser Klaar Pronk; deze had deel uitgemaakt van de driekoppige bemanning van het in Scheveningen aangekomen ‘vluchtschip’. Over de ondervraging van Pronk is al eerder het een en ander geschreven. Zijn verklaring komt plausibel over maar Pronks gehaastheid bij de aankomst van het ‘vluchtschip’ in de Scheveningse haven lijkt te wijzen op een destijds toch wat bezwaard geweten. Dit werd tussen de regels door ook wel duidelijk toen Pronk zijn verklaring aflegde. Hij moest op bevel van schipper Harmen Wezelman meteen van boord nadat het schip was aangemeerd. Hij kreeg zelfs de tijd niet om zijn schoenen aan te trekken zodat hij op zijn klompen naar huis moest lopen. Zijn schoenen liet hij achter; deze bleken later niet meer aan boord aanwezig te zijn. Hem was door de schipper Harmen Wezelman ook niet meegedeeld wanneer hij weer aan boord moest zijn om de hen opgedragen patrouillevaart aan te vangen. Op de daaropvolgende maandag – 5 januari – ging hij desondanks om 08.30 uur toch even aan boord om een kijkje te nemen. Hij trof niets bijzonders aan dan een pakje kauwgom(7).
Voor zijn aandeel in de affaire kreeg Klaar Pronk in 1943, ruim een jaar later, f. 80.- uitbetaald. Hij was intussen bekend geraakt met datgene wat in werkelijkheid had plaatsgevonden. Toch accepteerde hij toentertijd het hem aangeboden bedrag. Hij betuigde daarover in een naoorlogse verklaring zijn spijt. Naar zijn zeggen heeft de eigenaar van het schip – Harmen Wezelman Sr. – voor het beschikbaar stellen daarvan destijds f. 500.- ontvangen. Pronk werd na verhoor heengezonden. Over de door Pronk in zijn verklaring genoemde walkapitein Jan Dirk Vader is in de dossiers die op deze zaak betrekking hebben niets strafrechtelijk aangetroffen. Aangezien hij in de oorlogsjaren heel direct betrokken is geweest bij de maritieme spionage met vissersschepen ten behoeve van de Duitse Kriegsmarine is Jan Dirk Vader daarvoor destijds berecht geworden en vervolgens daarvoor ook veroordeeld.
Simon Vrolijk
Alhoewel de reder Simon Vrolijk tijdens een verhoor verklaarde dat hij geen enkele betrokkenheid had gehad bij de zaak rond het vissersschip met het registernummer SCH 81, lijken toch enkele verklaringen van derden deze ontkenning van Vrolijk te loochenstraffen. Uit de eerdergenoemde verklaring van de visser Klaar Pronk valt op te maken dat de motordrijver Jan van der Zwan, die de overtocht van het ‘vluchtschip’ meemaakte, door iemand van de rederij Vrolijk naar IJmuiden was gestuurd om mede dit schip naar Scheveningen over te brengen. Alhoewel in de bovengenoemde verklaring geen naam van een opdrachtgever staat vermeld, bevestigde Slagter in een van zijn verklaringen dat Simon Vrolijk hem destijds een monteur had toegezegd voor het desbetreffende schip(8).
Dit is wat Vrolijk zelf over de toenmalige gang van zaken heeft verklaard. Hij was indertijd directeur van de rederij voorheen N.V. Frank Vrolijk te Scheveningen. De genoemde rederij was nog in het bezit van twaalf schepen waarmee de kustvisserij werd beoefend. Enkele schepen lagen in de Scheveningse haven, de andere in IJmuiden. Eind december 1941 kreeg hij aan zijn woning aan de Badhuisweg te Scheveningen bezoek van twee hem niet bekende mannen. Een van de mannen maakte zich bekend als iemand van de Nederlandse politie en legitimeerde zich aldus. Hij zei dat hij Slagter heette en Simon Vrolijk wilde spreken waartegen de laatste geen bezwaar had. Slagter vertelde Vrolijk dat hij bezig was een smokkelaffaire te ontmaskeren en dat hij de smokkelaars al zo goed als te pakken had. Maar de buit, bestaande uit kisten met kostbare voorwerpen, moest hij nog achterhalen. Slagter had daarvoor nu een ‘schuit’ nodig. Hij voegde er aan toe dat het schip nodig was om de buit door de smokkelaars in het schip te laten laden. Daarna zou hij toeslaan: hij had dan én de buit én de smokkelaars in één klap. Vrolijk zou nergens mee te maken krijgen. Het enige wat hij te doen had was een schip beschikbaar stellen. Vrolijk kon Slagter daaraan echter niet helpen. Slagter verzekerde Vrolijk met klem dat het schip niet behoefde te varen. Het hoefde alleen maar in de haven aangemeerd te liggen voor het bovengenoemde doel. Vrolijk verzekerde hem nogmaals dat hij geen schip voor hem beschikbaar had. Hij verwees Slagter daarom naar Jan Dirk Vader van de Hafenüberwachungsstelle te IJmuiden; Vader was een goede bekende van Vrolijk.
Wraakneming?
Dat contact met IJmuiden leidde vervolgens tot de levering van een ‘vluchtschip’. Kort na het gesprek tussen Vrolijk en de twee rechercheurs belde Jan Dirk Vader op naar Vrolijk met de vraag of deze hem een motordrijver wilde leveren. Dit verzoek werd gehonoreerd, getuige de verklaringen van de visser Klaar Pronk en van de rechercheur Slagter. Desondanks bleef Simon Vrolijk na de oorlog van zijn kant ontkennen, ooit voor dit doel iemand naar IJmuiden te hebben gezonden(9). Twee á drie maanden later werd op Simon Vrolijks girorekening door Slagter een bedrag van f. 400.- overgemaakt. Op de achterzijde van het strookje werd verzocht, dit bedrag aan Vader door te sturen. Vrolijk wilde Vader het geld aanbieden maar deze weigerde het in ontvangst te nemen. Daarop retourneerde Vrolijk naar zijn zeggen het bedrag aan Slagter.
Het blijft onduidelijk waarom men destijds de botter uit Den Helder heeft voorzien van het aan de rederij Vrolijk toebehorende scheepsnummer. Is het een vorm van wraakneming geweest vanwege Vrolijks eerdere weigering om mee te werken? Zo ja, dan heeft dit gewerkt! Want de betrokkene heeft zich bij het toenmalige verhoor over deze zaak in velerlei bochten gewrongen om zijn onschuld in dezen aan te tonen maar kon aan het eind van zijn verklaring slechts constateren dat hij de schijn tegen had. Simon Vrolijk, die vanwege een mogelijke betrokkenheid bij maritieme spionage al enige tijd gedetineerd was geweest, werd na het verhoor van 7 juli 1947 op last van het Hoofd van de PRA heengezonden.
Zij die overleefden
De twee niet-joodse deelnemers aan de vluchtpoging, Jan de Brabander en Jan de Korver, overleefden de hel van het concentratiekamp waarheen zij uiteindelijk waren afgevoerd. Jan de Brabander werd na zijn arrestatie vanuit het ‘Oranjehotel’ te Scheveningen overgebracht naar het kamp Amersfoort. Hij werd tussentijds voor enkele maanden teruggeplaatst naar Scheveningen en vervolgens in augustus 1942 vanuit die gevangenis op transport gesteld naar Buchenwald. Na de bevrijding werd hij op 14 mei 1945 vanuit dat kamp overgebracht naar Nederland. Hij leed aan vlektyfus en werd daarom eerst nog enige tijd verpleegd in een hospitaal te Eindhoven. Wat hem in de oorlog was overkomen heeft het grootste deel van zijn verdere leven bepaald. Hij was nadien zowel lichamelijk als geestelijk door de ondervonden ontberingen voor het leven getekend. Jan de Brabander, die na de oorlog trouwde met Anna Groenewegen en samen met haar een dochter kreeg, overleed op 20 april 1991.
Jan de Korver was evenals de anderen na zijn arrestatie overgebracht naar het ‘Oranjehotel’. Vervolgens werd hij op 10 januari verplaatst naar het strafkamp Amersfoort. Hij zag daar de mannen, die samen met hem tijdens de arrestatie op het ‘vluchtschip’ waren aangetroffen, terug. Op 25 april 1942 werd hij afgevoerd naar het Duitse Oranienburg. Hij keerde door omstandigheden – de Russische bezetting van dit deel van Duitsland en de vertragingen die dat opleverde – pas op 20 juli 1945 terug in zijn vaderand. Jan hervatte zijn studie en hij werd mijnbouwkundig ingenieur. Hij trouwde met Elly Versteeg en werd de vader van drie kinderen. Hij overleed op 23 oktober 1982.
Ook de ouders van Leo en Simon Fonteijn overleefden de oorlog; zij doken namelijk tijdig onder. Dus zowel Jacques Fonteijn als zijn vrouw Rosetta Fonteijn-van Wieringen konden na de oorlog getuigenis afleggen over datgene, wat hen in de wisseling van het jaar 1941 op 1942 was overkomen. Zij overleefden, maar hun leven bleef zwart omrand. Twee zoons, in de bloei van hun leven, waren door het perfide verraad de dood in gejaagd. De niet-joodse verloofden van Leo en Simon Fonteijn overleefden ook de oorlog en zij konden na de oorlog evenzeer getuigen tegen de verraders van de beide broers. Hetzelfde gold voor de joodse Rachel Gezang-Kapper, de moeder van Albert Beek. Ook zij overleefde en getuigde.
Maar hen wachtte de dood
De anderen vonden na hun arrestatie de dood. Een deel van hen stierf in het concentratiekamp Auschwitz. Van twee hunner is later gemeld dat zij tijdens een ontvluchtingspoging zouden zijn doodgeschoten. Het gaat om Simon Fonteijn die volgens een getuige trachtte te ontvluchten in het kamp Auschwitz en om Jacob Cohen, alias Groen, die tijdens een vluchtpoging in Mauthausen zou zijn neergeschoten(10,11). Siegfried Seemann en Philip Beek overleden beiden in Buchenwald. Ook Leo Fonteijn ontliep het vernietigingskamp Auschwitz; hij stierf in Buchenwald aan een longontsteking(12). Simon Fonteijn, die in hetzelfde kamp verbleef, vroeg de kampleiding, zijn broer Leo aan diens sterfbed te mogen opzoeken. Het werd hem verboden. Overlevenden hebben later verklaard dat Simon levensmoe was; wellicht is zijn vlucht een aanloop naar, en daarna een vervulling van, zijn doodswens geworden.
Willem van Wieringen en zijn zoon Simon vonden hun einde in Auschwitz. Hun thuis achtergebleven vrouw en moeder Wilhelmina en hun dochter en zusje Eva werden later opgepakt en zij overleden in het kamp Sobibor. Albert Beek is vermoedelijk in het concentratiekamp Grosz Rosen gestorven. Zijn moeder die zoals bleek de oorlog overleefde kreeg één brief van haar zoon uit het kamp Grosz Rosen. Het Rode Kruis deelde haar schriftelijk mee dat moest worden aangenomen dat Albert Beek daar was overleden(13). De instanties die vanaf 1945 waren belast met het opsporen en het vinden van duizenden oorlogsslachtoffers hebben van Albert Levy, Eddie Diamant en Alexander Mazei geen aansluitende gegevens kunnen vinden. Pogingen daartoe liepen steeds vast. Van deze drie mannen kan slechts met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat ook zij de vernietigingskampen niet hebben overleefd.
De genomen wraak, feitelijk slechts bedoeld voor één man, Willem van Wieringen, werd op 5 januari 1942 verveelvoudigd daar samen met hem elf andere mannen rechtstreeks in deze wraakneming werden meegesleurd. Slechts twee hunner hebben datgene, wat hen was overkomen ook kunnen navertellen…
Noten
________________________
1 N.A. Inv.nr. 71040. (CABR). Verklaring D. Storm, gevoegd bij vonnis De Jong nr. 4042.
2 Mailbericht Stadtverwaltung Altötting (Dld). Stadtarchivar Dr. A. Zeller d.d. 08-02-2011.
3 Politieke Recherche Afdeling.
4 Zie onder noot 2.
5 N.A. Inv.nr. 71040. (CABR 1945-1952). ‘Eidesstattliche Erklaerung’ van Aalbert de Jong.
6 Op grond van de omvang ervan is slechts een gedeelte van deze verklaring overgenomen.
7 Nationaal Archief (N.A.). Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Verklaring K.J. Pronk.
8 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Verhoor M. Slagter.
9 N.A. Inv.nr. 89691. (CABR). Dossier 10869. Tweede gedeelte (Vervolg P.V.). Verklaring S.P. Vrolijk.
10 N.A. Inv.nr. 71040. CABR 1945-1952 m.b.t. Aalbert de Jong. Omslag met vermelding: Aanvullend P.V., met potlood genumm. 10869. Betreft getuigenis J. M.H. de Brabander (handgeschreven tekst).
11 N.A. Inv.nr. 71040. (CABR). Omslag P.V., genumm. 10869. Getuigenverklaring R. Gezang-Kapper.
12 Zie onder noot 10.
13 Zie onder noot 11.
© Piet Spaans 2011
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige
...home
Geplaatst op 16-04-2012 en 1880 keer gelezen
Like dit 1000 Liked