Martijntje en de P.T.T. deel 5
Boek als zelfportret
Op welke manier zijn de joodse plaatsgenoten van Krul eigenlijk in diens boek terechtgekomen; op welke wijze heeft de auteur Arend Tael (Arie Pieter Krul) kans gezien of, zo men wil, de mogelijkheid gecreeërd om de eerstgenoemden bespottelijk te maken en hen in zijn roman te schofferen?
We moeten daarvoor de schijn van de in het boek genoemde plaats Scheefdorp even inruilen voor de werkelijkheid rondom Krul en zijn woonplaats Scheveningen. Hij werkte op het plaatselijke postkantoor aan de Badhuisstraat; dit kantoor was destijds gevestigd in het pand waarin nu het wijk- en dienstencentrum ‘Het Kalhuis’ is gehuisvest. Krul ging werken op het postkantoor na een voortgezette schoolopleiding; daar volgde hij een bedrijfscursus waarbij hij werd klaargestoomd voor het alledaagse bureau- en loketwerk. Hij begon als aankomend employé en kreeg later een leidinggevende functie. Hij woonde met zijn gezin in Scheveningen.
Toevloed van vluchtelingen
In de loop van de Eerste Wereldoorlog kwamen veel buitenlanders als vluchteling ons land binnen; zij vonden onder meer in Scheveningen onderdak. Tussen deze vluchtelingen werden veel uit Oost-Europa afkomstige joden aangetroffen. Uit het boek 125 jaar Belgisch Park (2009) valt op te maken dat er rond de Harstenhoekweg in de wijk Belgisch Park zoveel joodse vluchtelingen woonden ‘dat de kranten schreven dat men zich in de Jordaan waande.’ Onder de laatstgenoemde vluchtelingen bevond zich een aanzienlijk aantal Poolse chassidische (ultraorthodoxe) joden; velen van hen zijn na de Eerste Wereldoorlog in Scheveningen blijven wonen. In het, na de Eerste Wereldoorlog ontstane, Polen waren dezen namelijk om Pools-nationalistische redenen ongewenst geworden. Deze ongewenstheid zou zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland opnieuw laten gelden met dit verschil dat het hier en nu álle joden betrof. Het nazi-Duitsland dat tussen 1940 en 1945 ons land bezet hield beschouwde landgenoten van joodse afkomst als minderwaardige mensen; de Duitsers en hun sympathisanten lieten dit in woord en beeld overduidelijk blijken. Krul was een hunner en hij zou zijn afkeer tegen mensen van joodse komaf sluw in zijn boek Frontlijn P T T verpakken.
Schijn en werkelijkheid ineen
Zoals eerder al werd aangegeven speelde het verhaal zich af in 'Scheefdorp' wat dan Scheveningen moest voorstellen; het betrof daarbij een voorstadje van 'Hondenstad' waarmee Krul (op door hem niet aangegeven gronden) de stad Den Haag bedoelde. Het gaat daarbij om de jaren die lagen tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Een zekere Frank Noordgeest was, zoals al werd vermeld, een van de hoofdpersonen in de roman, maar achter hem ging in werkelijkheid de persoon van de auteur zélf schuil. Verder speelde, naast Frank Noordgeest, diens collega Jean Zuidland een rol van betekenis. De keuze van de namen van deze twee hoofdpersonen was niet zo willekeurig als ze deed voorkomen;
Achter de roepnaam Frank liggen namelijk de betekenissen ‘vrijmoedig’ en ‘rondborstig’ verscholen. Ook de familienaam Noordgeest heeft een dubbele bodem. Het woorddeel ‘noord’ verwijst naar de Noordse (Noord-Germaanse of Noord-Europese) - door de Duitsers hoog geprezen - rassen, terwijl het woorddeel ‘geest’ wijst op de geestelijke verwantschap van de auteur Arend Tael daarmee. Anders ligt het bij Jean Zuidland; met een zekere neerbuigendheid vraagt Frank Noordgeest zich in het boek af waarom zijn collega niet gewoon Jan heet of wil heten. In feite ligt – weliswaar bij monde van Frank – in de roepnaam Jean de minachting van Arend Tael voor Duitslands aartsvijand Frankrijk verborgen. De familienaam Zuidland benadrukt nogmaals dat het hier om Frankrijk zal gaan. Aldus staat feitelijk in het boek de rondborstige, oprechte Frank (lees: Arie Pieter Krul), noords van lichaam en geest, tegenover de weke, sluwe Jean (lees: de vijanden van Duitsland) bij wie de zwakke geest van de zuidelijke buurlanden overheerst.
'Ghettoklanten’‘
De jonge P.T.T. employés, waaronder dus de collega’s Frank en Jean, verrichtten overeenkomstig de werkelijkheid afwisselend bureauwerk en loketbezigheden. Vrijwel zeker overeenkomstig die werkelijkheid kwamen in Kruls boek evenzo aantallen joodse mannen naar het postkantoor om op een bepaalde dag via de post een en ander als geschenk op te sturen naar achtergebleven familieleden in Polen. De auteur omschrijft die speciale dag als ‘Jodenpasen’. Zijn omschrijving van de, in de wachtruimte van het postkantoor aanwezige, personen laat niets aan de verbeelding van de lezer over. Hij noemt de voor het loket wachtende joodse mannen achtereenvolgens ‘ghettoklanten’, ‘poolse kaftans’, ‘baarden’ en ‘baardapen’. Hij laat ze, terwijl ze onderling in gesprek zijn, met elkaar gnuiven: ‘tevreden, schmeichlend en spetterend’.
Vervolgens geeft de afbeelding die bij het bewuste hoofdstuk hoort exact het verfoeilijke beeld weer dat het antisemitische Duitse regime en zijn sympathisanten opriep wanneer het om joden ging: zware baarden, sluwe, ongure gezichten en grote gebogen neuzen. Extra smakeloos in deze illustratie is een goed zichtbaar bordje aan de wand van de wachtruimte met daarop de tekst ‘verboden voor honden’. Weliswaar was volgens het boek in de ruimte inderdaad een dergelijk bordje aanwezig, maar men behoeft in dit geval hier niet te twijfelen aan de dubieuze betekenis ervan.
Tot tweemaal toe een einde
In 1945 was het einde daar; het eens zo machtige Duitsland capituleerde zodat Nederland op 5 mei 1945 officeel was bevrijd van zijn bezetter. Voor hen die gedurende de Tweede Wereldoorlog hadden gesympathiseerd met deze bezetter zou nu de tijd van de afrekening aanbreken. Voor Arie Pieter Krul, alias Arend Tael, zou dit echter niet meer gaan gelden. Want kort na het einde van Kruls droom en het uiteenspatten van zijn ideaal volgde een tweede einde: hij overleed aan een kwaal op 12 juni 1945.
© Piet Spaans 2013
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige
...home
Geplaatst op 07-05-2013 en 1898 keer gelezen
Like dit 1021 Liked