De Bloedpoort deel 17
‘Boefje’
De naam zal bij sommigen beelden oproepen van een heel oud toneelstuk. Een hoofdrolspelertje, dat een puur volkskind moest voorstellen, had deze bijnaam. Het toneelstuk, later ook verfilmd, droeg mede bij aan de bijnaam die men een Haagse gemeenteambtenaar ooit gaf: ‘Boefje’ dus.
Het verschil tussen de twee zal zijn geweest dat de oude boef bij de Scheveningse bewoners minstens zo impopulair is geweest als het jonge boefje bij het landelijke publiek populair. De heer P. Boef (zijn ware naam!) was sinds 1902 als ambtenaar verbonden aan het zogeheten Maatschappelijk Hulpbetoon.
De zorg van de kerk
De armenzorg was de eeuwen door vooral een zaak geweest van de kerken; op kleinere schaal lag ze in de handen van particuliere liefdadige instellingen. Niet voor niets zorgden plaatselijk de meeste mensen er destijds voor, lidmaat te zijn of te worden van enig kerkgenootschap ter plaatse. Naast religieuze overwegingen zal ongetwijfeld – voor het geval men armlastig of behoeftig zou worden – de gedachte aan zekerheid hebben meegespeeld. In de 19de eeuw trof men op officiële lijsten en in idem registers nauwelijks iemand aan zonder religie. Voor niet-kerkelijken golden armenwetten als vangnet. Die wetten – uit de jaren 1813, 1854 en 1912 – gaven vorm aan, en uitleg over, het begrip armenzorg. Toch werd deze armenzorg zelfs tot in de wet van 1912 primair beschouwd als een zaak van kerken en particulieren. Pas in tweede instantie werd het een zaak van de gemeentelijke overheid. Waar kerken of particulieren geen steun konden – of wilden – bieden sprong die gemeentelijke overheid bij.
'Armmeester'
Het gaat in ons geval om de magere jaren tussen de eeuwwisseling van de 19de naar de 20ste eeuw en die tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het Maatschappelijk Hulpbetoon van die tijd deed wat denken aan onze Sociale Dienst. Boef werkte eerder bij de politie te Scheveningen. Hij kreeg zijn kantoor in een nieuw pand aan de Korendijkstraat; later verhuisde dit kantoor naar de Keizerstraat.
De heer Boef werd op 1 januari 1924 bevorderd tot ‘ambtenaar/chef van dienst voor den Socialen Arbeid te Scheveningen’. Veel plaatselijke arbeiders- en vissersgezinnen leefden in die jaren in armoede en die gezinnen hadden veelvuldig van doen met de ambtenaar Boef, in de volksmond dus ‘Boefje’. Hij kwam in verhalen van bewoners uit de ‘Bloedpoort’, maar ook in die van anderen, veel ter sprake. Men sprak over hem nooit gunstig; Arie Dijkhuizen, al eerder aan het woord, zei er dit van:
Het jaar datte we niks verdiend hadde en dat me vader het oliegoed (kleding voor de visserij: auteur) niet kon betale en datte we meeuwe stinge te vange om op te ete – dat er helemaal niks werd verdiend en dat er geen ete was in huis – ging me vader naar Boefje toe of-tie een bon kon krijge voor een brood. Vader kreeg ‘m niet, hoor. En toen was ik, as jonge zijnde, zo dat ik naar Boefje ging. Maar ik had niks tege me vader gezegd, hoor. En daar sting ik te huile en ik zeg: meneer Boef, ken je dan geen ene bon geve, al is het maar voor één brood. Ik zeg, d’r is helemaal niks in huis. Hij zegt, nou zeg-tie: ik zal je een bon geve voor één brood. En toen kon ik daar – want recht over z’n kantoor was een broodwinkeltje – een bruin brood hale. Maar dan hoef je morge niet meer te komme, zeg-tie want je krijgt niks hoor! Kijk, dat was meneer Boef…
Over die bonnen het volgende. Waar het ging om directe behoeften als kleding, schoeisel, brandstof en voedsel, kon men terecht bij het kantoor van Boef. De genoemde behoeften kreeg men door middel van bonnen welke werden verstrekt door het Maatschappelijk Hulpbetoon. De mensen konden met die bonnen gaan naar bepaalde winkeliers. Soms werd financiële steun verleend voor huur en dergelijke.
© Piet Spaans 2014
historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 09-06-2014 en 2334 keer gelezen
Like dit 1046 Liked