’Tachtigers van Scheveningen’ deel 4
3. Een oude koster(es)
Samen kijken we vanuit haar flatje vijf hoog over het oude dorp. De te vroege herfstbuien in augustus van het jaar 1980 trekken langs de lucht en wolkenflarden geven een grauwsluier aan een verstild Scheveningen. Vanuit de hoogte is er niets veranderd, de zee op de achtergrond, de lage huisjes en de vuurtoren, de smalle straatjes met maar weinig groen en geheel rechts in ons panorama de Oude Kerk.
Het beeld wordt slechts verstoord door het Uiterjoon, een reus tussen de dwerghuisjes met als rugdekking de hoge slapersdijk. ‘Jammer alleen dat ik de vuurtoren niet meer zie slaan, dat was zo’n gezellig en vertrouwd gezicht ’s avonds,’ zegt Johanna Elisabeth de Bruin-de Mos, voor velen bekend als Bep de Bruin, voor leeftijdgenoten van haar als Bep de Mos, de voormalige koster(es) van de Oude Kerk aan de Keizerstraat. ‘Ja, mijn dochter vroeg wel eens “Moeder, je bent toch wel écht met vader getrouwd want ze noemen je allemaal Bep de Mos.”’
Pretoogjes
Ze is in mijn ogen niets veranderd; haar gezicht was altijd licht glimlachend, pretrimpeltjes verdiepten zich rond haar ogen wanneer ze lachte en ze kneep in het lachen haar ogen altijd een beetje toe. Grijs haar had ze vroeger ook al en er ging, wanneer ze door de kerk liep, altijd een zekere waardigheid van haar uit. Ze paste ongewild op volmaakte wijze bij het decor van de historische dorpskerk waarin zij zo lang en met zoveel vreugde haar werk als gastvrouw verrichtte, eerst om haar vader bij te staan, later – na diens ziekte in 1947 – als vaste kosteres. ’Ik ben geboren in de Zeilstraat, in de bedstee op 29 december 1898. Ik had pas in maart geboren moeten worden, maar ik kwam al in december.’ Ik kijk verbaasd naar dat zesmaands kindje uit de vorige eeuw dat nu als een tachtiger uit Scheveningen mij met pretoogjes toelacht. Wat een troost voor alle zesmaands kindjes uit onze eeuw.
’Mijn vader was Frans de Mos, een echte Scheveninger en mijn moeder was Elisabeth Soetekouw, uit Delft met een echte Delftse naam. We hadden een flink gezin, zeven kinderen en ik was de middelste. Mijn vader was eerst behanger, later ging hij in verzekeringen en in 1916 werd hij koster van de Oude Kerk.’ ‘Hoe vonden jullie als kinderen die kostersfunctie van je vader?’ ‘Nou, toen mijn vader thuis vertelde dat hij wilde solliciteren op een advertentie in de Kerkbode voor de functie van koster, zei mijn oudste zusje:’ “Nee hoor, ik ga niet in een bont schort met klompen lopen.” ‘Dat zei ze omdat de dochter van de vorige koster ook zo gekleed liep. Nou, ik zelf vond het geweldig, ik vond het geweldig, direct al.’
Schrijven met een griffel
‘Kunt u zich nog iets van uw schooljaren herinneren?’ ‘Nou, ik ging op school in de Nieuwe Laantjes. Ik schreef in het begin met een griffel op een lei, van die schuine streepjes eerst, later woordjes en cijfers en dan had je een sponsendoos met een sponsje en daar kon je het mee uitwissen. Later ging je dan schrijven met een kroontjespen. Wat ik nog weet is dat ik van de eerste tot de laatste klas naast hetzelfde meisje heb gezeten, dat was Cor van der Harst, die is nu gepensioneerd als onderwijzeres.’ Ik kijk terwijl ze doorbabbelt de kamer rond van haar flatje in de Hoge Prins Willemstraat. Knus, zoals je van mevrouw de Bruin mocht verwachten. Met een rustig tikkende klok, zo’n grote met een langzaam heen en weer gaande slinger, veel handwerk, zelf vervaardigd (ze handwerkt graag) en, hoe kan het anders, een groot schilderij van het interieur van de Oude Kerk van vóór de restauratie in de vijftiger jaren.
Ze vertelt over de Keizerstraat, waar de paardentram doorheen reed en over de electrische tram, die er voor in de plaats kwam. Scheveningen liep uit voor dat gebeuren. ‘Ik kan me nog herinneren – er was toen nog geen radio – dat we ‘s morgens naar de Gevers Deynootweg gingen om te kijken of er al vlaggetjes op de tram waren om aan te geven dat er een prinsesje, Prinses Juliana, geboren was.’ Haar geheugen is uitstekend en, heel goed weet ze zich te herinneren dat er die tijd straatzangers waren, mensen die werkloos waren en die met zingen probeerden wat geld bij elkaar te halen en ze weet zelfs nog de melodie en de tekst van het liedje dat één hunner zong. ’En dan kwam hij in de straat en dan zong hij:’ ”Ik heb zolang gelopen, moe en mat. Ik wou dat ik een centje had, om een korstje brood te ko-ho-pen.” ‘en dan was er nog de Ongelukkige Metselaar, een man die in een wagentje reed en die riep dat hij was gevallen en daarmee z’n rug had gebroken. Zo probeerde hij geld bij elkaar te halen.’ Ze vertelt moeiteloos, ze geniet er zelf weer van en haar handen vertellen mee.
Gymnastiekrokken
Ze moet weer lachen wanneer ze vertelt over de gymnastiekvereniging Hercules waarvan ze lid was en waar ze rokken moesten dragen, dertig centimeter vanaf de grond. In 1916 gingen ze bij de Oude Kerk wonen. Op het schilderij wijst ze de weesbanken aan waarop in die jaren de kinderen uit het weeshuis moesten zitten, allemaal in het zwart gekleed. Ze wijst op de hoge banken tegenover de preekstoel, voornamelijk de zitplaatsen voor de notabelen en de reders met hun gezinnen. Verschil moest er zijn, nietwaar? En daar, in die banken bij de torenuitgang, waren de plaatsen voor de klokkenluiders, zes tot acht oude zeelui die de klok luidden tegen een kleine vergoeding. Het luiden van de kerkklok was in die jaren nog een zaak van mankracht. De luiders sjorden ieder ritmisch aan een touw waardoor men een gelijkmatig luiden hoorde. Een zwaar karwei getuige het aantal mannen dat ervoor werd opgeroepen.
Ook bij speciale gelegenheden, op de doordeweekse dagen, voornamelijk bij aanstaande begrafenissen, werd de klok geluid. Dat ging als volgt. Op de hoek van de straat van waaruit de rouwstoet moest komen stond een man die, wanneer hij de rouwstoet zag verschijnen, een teken gaf aan een tweede man die dichter bij de kerk stond. Deze waarschuwde op zijn beurt een derde en zo ging het verder tot het bericht – of het teken – de kerktoren had bereikt. De luiders stonden intussen paraat en bij het passeren van de kerk door de rouwstoet bracht de grote klok met haar bronzen klanken een laatste eerbewijs aan de overledene. Ze begeleidde met haar ver dragende stem de laatste gang van de dode langs het Godshuis. En ze toonde in klank de vergankelijkheid van ons, mensenkinderen. De luiders waren op de doordeweekse dagen tevens klinkers, een soort dorpsomroepers die de aankomst en de veiling van de vis op het strand omriepen.
Pijp roken wolken blazen
Verder vertelt mevrouw de Bruin nog, over de kerkenraadsleden uit de vroegere tijd die, wanneer zij vergaderden, ieder in de vergaderkamer een eigen pijp hadden, zo’n lange kromme waarop ieders eigen naam stond en die gevuld werd uit een grote tabakspot, die midden op de tafel stond, heerlijk ouderwets en toch zo knus om je zo’n tafereel voor te stellen, bijna Charles Dickens-achtig. Ernstig pratende - en kijkende mannen, bedachtzaam trekkend aan hun pijpen en grote wolken blazend over het gezelschap. Ik zie in gedachten onder het praten de Oude Kerk van vóór de oorlog weer voor me met de galerijen en de koperen lampjes met elk twee glazen kapjes op die galerijen. Ik hoor in gedachten weer de hoge zangerige, welhaast huilerige stem van de voorlezer die de dienst opende alvorens de dominee op de kansel kwam. Ik herinner me verhalen van mijn ouders, die vertelden dat zij met meerdere paren tegelijk in de Oude Kerk overtrouwden.
Ik vraag mevrouw de Bruin naar dat gezamenlijke overtrouwen. ’Toen we pas bij de kerk woonden was er nog geen apart overtrouwen, dat was niet de gewoonte. Als er zes echtparen waren trouwden ze in de koorkerk over, maar ’s winters waren er wel 35 tot 40 echtparen tegelijk en die trouwden dan in de kerk zelf, nou en die kwamen allemaal met koetsjes, want er waren nog geen auto’s, en die koetsjes die stonden dan allemaal in de Jacob Pronkstraat en in de Wassenaarsestraat.’ ‘Dus er stonden dan wel zo’n 35 koetsen rond de kerk?’ ‘O ja, nog wel meer want ze kwamen allemaal met twee koetsen, één voor het bruidspaar en één voor de ouders en als ze geld hadden, hadden ze er soms nog meer. Er kwam toen wel bereden politie aan te pas voor de drukte, want het stond dan voor de kerk vol met mensen.’ – Het behoeft voor een aantal lezers wellicht toelichting waarom het ’s winters zo druk was met trouwlustigen –
Stoof voor warme voeten
De haringvisserij lag dan namelijk stil, het was ‘behouden teelt’ en de vissers en de jonge vrijers waren dan voor het grootste deel van de winter thuis. Bovendien werd aan het eind van de teelt – de periode waarbinnen de daadwerkelijke haringvisserij plaats had – een nog niet eerder uitbetaald deel, zeg maar een soort provisie, aan de visserlieden uitgekeerd. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat er in de wintermaanden volop werd getrouwd terwijl vervolgens in de maanden september, oktober en november een stijging van het geboortegetal viel te constateren. ‘Uit de verhalen over vroeger weet ik dat er s’ winters in de kerk stoven werden gebruikt om de voeten te warmen, wie zorgde daar voor?’
’Nou, er was toen nog geen verwarming in de kerk en dan kon je voor ongeveer vijf gulden per winter een stoof huren. Dan stond mijn moeder ’s zondagsmorgens om vijf uur op om de briketten te stoken en die gloeiende briketten gingen dan in een test, een aardewerkpotje. Dit ging dan in een stoof en die stoof werd in de bank gezet zodat je er de voeten op kon zetten want het kon in de winter in de kerk heel koud zijn hoor.’ ‘En wanneer bent u zelf met uw werk in de kerk begonnen?’ ‘Nou, toen mijn moeder overleed in 1935 zijn mijn man en ik met de kinderen bij mijn vader ingetrokken en heb ik hem geholpen tot hij in 1947 door ziekte zijn werk moest neerleggen.’
Een unicum
‘Het kwam zeker maar heel weinig voor dat een vrouw een kosterfunctie kreeg?’ ‘Nou, er is wel een paar jaar op Scheveningen een vrouw geweest die haar vader verving maar in die kerk ging het alleen om de zondagse kerkdiensten. Maar zoals in de Oude Kerk was dat wel een unicum. In het begin was het ook wel moeilijk hoor want mijn man was in 1946 overleden en een paar maanden daarna werd mijn vader ziek. Dus moest ik hem al vervangen tot ik in 1947 officieel kosteres werd.’ Haar blik wordt plotseling ernstig en er trekt een vlaag van verdriet over haar anders zo zonnige gezicht wanneer ze vertelt over het overlijden van haar man. Een leven van meer dan tachtig jaren kan niet anders dan, naast vrolijke gebeurens, ook littekens met zich meedragen van een diep verdriet, eerst vanwege het verlies van een driejarig dochtertje en later vanwege dat van haar man die Bep ook te vroeg moest afstaan aan de dood.
Ze vertelt verder. ’Het was wel zwaar dat wel maar ik kijk er wel dankbaar op terug want ik vond het prachtig werk. Soms heb ik weleens het idee dat mijn werk vóór mijn gezin ging. Het was erg druk maar erg fijn want er waren vaak concerten in de kerk en dat was zó gezellig! Dan kwamen de solisten en de dirigent boven bij mij koffie drinken en dan had je ook nog de radioconcerten die, vanwege de goede klank van de Oude Kerk, vaak daar werden opgenomen. En de radiomensen kwamen dan óók altijd even boven om hun kopje koffie te halen.’ Ze vertelt nog over een dame die plotseling voor haar stond. Die wilde weten wat de mogelijkheden waren voor een trouwplechtigheid van een van haar kleinzoons in de Oude Kerk.
Net als in Amsterdam
Zij had ooit een trouwplechtigheid in de Oude Kerk meegemaakt en ze was zó onder de indruk van de rustieke sfeer in en om het Scheveningse middeleeuwse kerkgebouw dat ze de trouwplechtigheid persé in de Oude Kerk wilde laten plaatsvinden. De dame was van adel en dat merkte Bep de Bruin wel tijdens de voorbereidingen. ‘Nou, toen koningin Beatrix werd ingehuldigd in Amsterdam dat jaar was de Nieuwe Kerk daar ook helemaal versierd met bloemen, nou, zo zag de Oude Kerk in Scheveningen er toen ook uit. Het was in één woord prachtig: langs de gangpaden stonden allemaal palmboompjes en alle genodigden waren in stijl gekleed, de heren in jacquet en de dames in het lang, het was schitterend.’ ‘De oude koningin, ik bedoel Wilhelmina, die is toch ook wel eens in de Oude Kerk geweest?’ Ik ken het verhaal en velen met mij maar het is leuk om dat verhaal uit Beps mond te horen.
Koningin Wilhelmina was na de Tweede Wereldoorlog en na haar terugkeer in Nederland voorlopig gaan wonen op de Scheveningse Nieuwe Parklaan. ‘Oh ja, de koningin wilde toen gewoon zonder dat de mensen het wisten bij de dienst hier aanwezig zijn en mijn vader had mij twee plaatsen aangewezen waar de koningin en haar hofdame zouden gaan zitten. Ik wachtte hen bij de deur op toen zij aankwamen en ik begeleidde de gasten naar hun plaatsen en nam zelf achter de dames plaats. Maar het was nog de tijd waarin de mensen eigen plaatsen hadden in de kerk, die tot vijf-vóór-half-zes voor hen bleven gereserveerd. Nou, en het was nog net zes-voor-half-zes en daar komt de eigenares van het plaatsje aanlopen, haastig en met een kind bij zich. En ze komt heel gehaast bij haar – bezette – stoel en ze zegt’ “Mevrouw, je zit op me pleisje.” ’En ik zei gehaast:’ “Marie, Marie!” ‘en gelijk zag ze wie het was.’
‘Blijf toch zitte’
Marie verschoot van kleur en ze zei’ ”Majesteit , blijf toch zitte!” ‘want je moet weten dat ‘Marie een echte oranjeklant was en toen prins Bernhard zijn eerste verjaardag in Nederland vierde had Marie haar hele kinderwagen met oranje versierd. Maar ze is er altijd nog trots op dat de koningin op ’haar’ stoel heeft gezeten.’ Bep de Bruin lacht er nog smakelijk om. ‘En Marie zou het nog na kunnen vertellen want zij woont nog op Scheveningen.’ Het is buiten donker geworden en de wijzers van de klok kruipen naar half tien. In twee-en-een-half uur maakten we een sprong door tachtig levensjaren en met een ongekende snelheid vlogen we van de tijd van de paardentram naar het tijdperk van de intercontinentale raketten.
Ze is dankbaar voor alles wat het leven haar gaf en die dankbaarheid is af te lezen van haar beweeglijk gezicht. Bijna twee-en-tachtig jaar, een geweldige vrouw, die voormalige gastvrouw van onze Oude Kerk. We nemen afscheid bij de deur. Ik loop de gang door van het flatgebouw. Ik kijk nog even om, ze wuift me uit. Dan gaat de deur dicht en is er alleen nog de stilte van het Prins Willemhof, een waardige stilte, toebehorend aan oude Scheveningers en oude Scheveningsen, mensen die, na een lang en soms ongemakkelijk leven, rechten mogen laten gelden op de stilte, op deze rust. In die stilte wens ik hen op deze gedenkwaardige avond een diepgemeend welterusten toe!
© Piet Spaans
historisch publicist en auteur
Scheveningen 1980-Den Haag 2015/16
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 26-11-2015 en 1972 keer gelezen
Like dit 1029 Liked