Kind in de Tweede Wereldoorlog deel 10
Bij het vallen van de schemer op 26 december 1942 reisden wij, moeder en vier zoons, per trein naar Doetinchem en dit op de zondag, de dag des Heeren, de dag waarop naast het fietsen, iets kopen, buiten spelen, werk in huis verrichten of naar de bioscoop gaan óók het reizen werd afgekeurd. Maar zoals het gezegde luidt: nood breekt wet. Het was laat toen we aankwamen bij onze verduisterde eindbestemming Doetinchem. Er was vrijwel geen straatverlichting meer in steden en dorpen en evenmin verlichting op doorgaande wegen. We werden opgewacht door onze toekomstige hospes Johan Bulten. Tegenover de door ons belopen – donkere – Zuivelweg die haaks stond aan de provinciale Varsseveldscheweg lagen (toen nog) vier huizen. Bulten bewoonde van links naar rechts gezien het meest rechtse.
Rudy
Wij rolden bij aankomst om van de slaap en zouden pas ‘s ochtends bij het ontwaken onze nieuwe leefomgeving met haar ruime uitzicht ontdekken. Een andere school en een nieuwe vriendenkring kregen prioriteit. Alhoewel klasgenoot van mijn wat oudere broer Jaap raakten zowel hij als ik zeer bevriend met Rudy Beekhuijsen. Deze woonde met zijn ouders, zijn zusje Jopie en een commensaal aan de stadszijde van de Varsseveldscheweg in een groot, dubbel herenhuis, kort nabij het – later gebombardeerde – stadshart. Tot aan zijn overlijden bleven Rudy en ik bevriend.
In de naast het herenhuis gelegen stuk tuin van de Beekhuijsens – dat vooral struiken bevatte – stond een ongebruikt kippenhok. Dat werd door ons geconfisqueerd: het zou ons voortaan tot opslagplaats en ‘hoofdkwartier’ gaan dienen. Destijds waren ouders wat minder oplettend op wat hun kinderen uitvoerden aangezien de oorlog meer hun aandacht kreeg door velerlei complicaties. Ons ‘hoofdkwartier’ werd daardoor een opslagplaats voor steeds explosiever oorlogstuig. Gevaar was iets dat buiten onze belevingswereld lag.
Kraaiennest
Aan de voorzijde van Rudy’s huis lag een gazon dat voor ons vooral interessant was vanwege een zeer hoge boom. Het werd een uitdaging, te ervaren hoe hoog men in zo’n boom kon klauteren. Onze ouders bleven in alle opzichten onbekend met ons stuntgedoe en engeltjes hebben voortdurend, gezeten op onze jongensschouders, over ons gewaakt. De hoogte van de boom overtrof onze verwachtingen want wij konden van daaruit langs de verderop gelegen Hettenheuvel en Montferland kijken tot aan Duitsland toe. Wij bestempelden de hooggelegen uitkijkpost als ‘Kraaiennest’. Werd tot dan toe de dorpse stilte rond de oorlog nog slechts onderbroken door stampende soldatenlaarzen en langstrekkend Duits materieel, later werd dagelijks een zwaar gebrom waarneembaar.
Bommen op Duitsland
Met merkbaar toegenomen frequenties trokken, komend vanuit het westen, omvangrijke eskaders geallieerde bommenwerpers over ons land, bestemming Duitsland. Dat wat de Duitsers in 1940 op grote schaal aan schade aan Engelse steden hadden toegebracht, keerde nu als een boemerang, richting Duitse steden, terug. Duitsland beschikte nog maar nauwelijks over gevechtsvliegtuigen die de geallieerde luchtvloot konden verdrijven. Dus volgde weldra een spotlied tegen de Duitsers: ‘De lucht is bewolkt en de afstand is groot, de koning van de lucht dat is de Engelse piloot, zij (Duitsers: auteur) gaan vanavond de lucht niet meer in, ze zijn wel niet bang maar de Tommies (Engelsen: auteur) zitten d’rin.’
Toen we de kunst van het boomklimmen machtig waren vervaardigden wij met planken een afscherming om het zélf neerstorten voor te zijn. Ons uitzicht werd écht realistisch toen wij voortdurend geallieerde bommenwerpers waarnamen die net over de Nederlandse grens steden en fabrieken in Duitsland bombardeerden. Wij zagen rookzuilen opstijgen in een steeds breder wordend front en de rookwolken werden alsmaar zwarter. Uit de getroffen gebieden kwamen tot onze verbazing verbrande krantensnippers en andere vluchtige materialen neer dwarrelen. Medelijden kenden wij niet: het betrof hier moffen, aartsvijanden dus.
‘Keunegin’
Onze vader had werk gekregen bij het plaatselijke gasbedrijf. Onze moeder werd vanwege haar klederdracht gezien als een bijzonderheid. Sommige kinderen begroetten haar met: ‘Dag zuster’, denkend dat het hier om een nonnetje ging. Een ander kind zei op zijn Achterhoeks verwonderd: ‘….’t Liekent wel een keunegin!’ Het beperkte wonen bleef voor ons onwennig. Wij beschikten beneden over een redelijk grote voorkamer die aan de overzijde van de verkeersweg een vrij uitzicht bood op tuintjes, bouwgrond en een enkele woning. Op de eerste etage hadden wij één – ruime – slaapkamer waar zowel mijn ouders als ik met een oudere broer overnachtten. Op de zolder deelden de beide andere broers het tweepersoonsbed.
Ik vermoed dat de familie Bulten onze huisvesting te spontaan heeft aangedragen. Want zo’n samenwonen verloopt meestal niet gladjes. Maar terugziend resteert ten aanzien van deze familie vooral waardering. Want omdat wij over de voorkamer beschikten moesten wij, gaande naar de bijkeuken of het toilet, door de woonkeuken van de Bultens. Nu was het in en rond het platteland bij velen regel, in die keuken te wonen en te eten. Dit betrof ook het gezin Bulten. Dus, bij een zes koppen tellend gezin – wij dus – lag het voor de hand dat met een zekere frequentie iemand van ons op weg naar de bijkeuken óf naar het toilet de woonkeuken van de Bultens moest doorkruisen. De beide partijen hebben het gelukkig overleefd.
© Piet Spaans Den Haag 2018
Historisch publicist en auteur
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 30-03-2018 en 1688 keer gelezen
Like dit 727 Liked