Kind in de Tweede Wereldoorlog deel 18
Wichert, Herman, Janny, Rudy: namen van jonge mensen die na de oorlog mijn pad kruisten of later terugkeerden in mijn leven. Want, de oorlog was voorbij. We keerden in 1946 terug naar de kust.
De etage waarin we gingen wonen leek en rook nieuw. Een bombardement op een groot autobedrijf in diezelfde straat had eerder flinke schade toegebracht aan de in die straat gelegen woningen van Scheveningen-Noord.
Wichert
Een nieuwe woonbuurt stond voor nieuwe vriendjes waarvan Wichert er een werd. Het gezin waarvan hij deel uitmaakte woonde in onze straat. Het betrof een gezin waarvan de vader buiten beeld bleef. Het bleek dat Wicherts vader – een ingenieur – NSB’er was (geweest?) en daarom geïnterneerd in het kamp Duindorp. Vanwege de geïsoleerde ligging van die Scheveningse wijk en vanwege het feit dat ze na de oorlog nog steeds onbewoond was, kon Duindorp moeiteloos tot interneringskamp gaan dienen. Ik maakte, na diens vrijlating, kennis met Wicherts vader.
Eens, na zijn werk, verliep zijn thuiskomst verrassend. In de huiskamer wachtten kennissen – klaarblijkelijke gelijkgestemde (ex?)partijleden – hem op. Hij was duidelijk op de hoogte van hun aanwezigheid want hij stapte de huiskamer binnen, het gezelschap begroetend met een gestrekte rechterarm en de NSB-groet “Hou Zee”. Toen hij mijn aanwezigheid ontdekte, redde hij de pijnlijke situatie door speels een klap op zijn uitgestoken arm te geven, daarbij opmerkend dat “dat poot het nog steeds niet had afgeleerd". De vriendschap eindigde door Wicherts verhuizing naar Rotterdam.
Herman
Regelmatig kruiste een traag lopende, naar de grond kijkende, jongeman van 18 á 20 jaar ons pad. Hij was kennelijk bekend bij buurtvrienden die hem begroetten met: “Hallo Herman”. Herman woonde in het Belgisch Park. Hij maakte een afwezige, wezenloze indruk. Hij scheen enerzijds geestelijk ietwat onvolwaardig maar anderzijds, wanneer je Herman een datum – jaar, maand, dag – opgaf dan kon hij exact aangeven welke dag van de week dat betrof. Niet altijd wilde Herman ingaan op een dergelijke vraag. Hij beleefde nog steeds zijn traumatische oorlogsverleden.
Herman was namelijk een joodse jongeman voor wie het leven al geleefd was. Wanneer wij hem benaderden was het eerste dat hij zei: “Wat erg hè?” Daarna volgde datgene wát voor Herman eerder zo erg was geweest. Hij had een deel van zijn jeugd doorgebracht in een concentratiekamp en kon daarover niet zwijgen. Het leed, hem aangedaan, had hem zowel fysiek als psychisch geruïneerd. Bij het vertellen keken zijn ogen nietszeggend, dwalend, naar iets, ver weg. Gelukkig bleven vragen van jongeren beperkt tot hun vragen over relevante datums zoals boven aangegeven, zonder pesterijen.
Janny
En er was opnieuw een schoolliefde: Janny Vlak, schoolgenootje, goede jeugdzwemster en dochter van een gemotoriseerde politieman. Deze verbood zijn – zijns inziens te jonge – dochter, omgang met mij. Hij beklaagde zich zelfs bij ons schoolhoofd en bij mijn ouders. Maar vergeefs want óók jeugdliefdes laten zich niet verdringen. Wanneer wij ’s zomers dan ook onbespied samen wilden zijn, doken we in de doorgang van de oude - naar de buitenhaven.
Wij zwommen naar de overzijde en beminden elkaar tussen hoog opgeschoten helmstroken en betonnen ‘drakentanden’ van de Atlantikwall op het eiland ‘Vloek’. En, terwijl wij onopgemerkt kusten, tuurde aan de overzijde de strenge pa Vlak – leunend op zijn motor – over de binnen- en buitenhaven, azend op het overspelige duo. Maar ja, schoolliefdes gaan voorbij, evenals mooi zomerweer.
Rudy
Jeugdvriendje Rudy (later Ruud) ging na het gymnasium naar ‘Nijenrode’. Mondiale financiёle gebeurens kregen zijn speciale aandacht. Hij trad in dienst bij een landelijke bank en vertrok als ‘banker’ naar Afrika. Hij trouwde daar Gill, een Engelse. Ruud werkte nadien als ‘banker’ in Londen-City. Wij raakten daardoor uit elkanders zicht. Maar televisie bleek ons intermedium. Ruuds zusje Jopie zag mij tijdens een landelijk televisieprogramma waarin ik werd geïnterviewd over Scheveningen als Sperrgebiet. Zij belde Ruud en het weerzien volgde weldra.
Want wij betreurden nog steeds onze voorbije vriendenband. Gekoppeld aan een bezoek aan Londen reisden mijn Coby en ik naar het rustieke dorpje Penn (Buckinghamshire). Wij ontmoetten tevoren Ruud op het Liverpoolstreet-station want, aangezien hij werkte in Londens financiёle hart, pendelde Ruud dagelijks per trein. We omarmden elkaar en, naar Penn reizend, leken de jaren te hebben stilgestaan. Ruud was een natuurliefhebber geworden, een ruiter, een jager en een freak waar het oorlogslectuur betrof. Een schokkende brief meldde een ernstige ziekte: kanker.
Behandelingen volgden maar tenslotte kwam de onheilstijding: uitbehandeld! Ik vloog opnieuw naar Engeland: als hartsvrienden spraken wij voor het laatst intens met elkaar. Bij mijn vertrek namen wij diep geroerd afscheid. Nadat Ruud was overleden verzocht Gill mij, over te komen om, voorafgaand aan zijn crematie, hem te willen gedenken met woorden ter nagedachtenis. Wij, nabestaanden, bleven intens verdrietig achter. Generaal Mac Arthurs – intussen historische – woorden waren op Ruud van toepassing: “Old soldiers never die, they just fade away”.
Einde
© Piet Spaans Den Haag 2018
Historisch publicist en auteur
<< Vorige
...home
Geplaatst op 30-03-2018 en 1717 keer gelezen
Like dit 741 Liked