Verstoorde nachtrust in de Haagse Zeestraat deel 8
8. Inhoud van de Ordonnanties van 1796 en 1825
De bovengenoemde Rotterdamse Ordonnanties waren qua inhoud goeddeels aan elkaar gelijk, getuige hun benaming ‘Ordonnantie op de Scheveningsche- of Zijdsche Zeevisch- Markt’. De eerste verscheen in 1796 en de daaropvolgende in 1825.
Die genoemde markt was, naar zulks blijkt, bestemd voor de Scheveningse - én de Zijdse negosianten. Maar naast Scheveningen heeft nooit enig Zijds kustdorp - men zou hierbij kunnen denken aan het Zuid Hollandse Ter Heijde - zijn verse vis ter verkoop aangeboden aan de Rotterdamse markt welke heeft gefunctioneerd van 1796 tot 1882. De ligging van de Zijdse dorpen - Scheveningen hierbij uitgezonderd - ten opzichte van Rotterdam maakte dit ondoenbaar. Maar die Zijdse dorpen kenden op hún beurt wél weer afnemers binnen steden als Leiden, Delft en Haarlem waar het hún achterland betrof. Men zou kunnen veronderstellen dat de stad Rotterdam, hier verder te noemen ‘Wetgeefster’, in het jaar 1796 de Scheveningse negosianten wilde belonen met een ‘eigen’ markt, dit vanwege hun omvangrijke aanvoer van verse vis en dus vanwege hun succes.
Maar uit de doelstelling van deze ‘eigen’ markt blijkt het tegendeel. De wetgeefster heeft de Scheveningse negosianten op of rond 1796 weggezuiverd uit de plaatselijke ‘Groote Zeevisch Markt’. In een historische terugblik in het dagblad Parool van 2 augustus 1971 wordt helder dat “Lieden van Scheveningen en anderen van de Zykant” zich destijds hebben schuldig gemaakt aan overlast en gekrakeel op de vanouds bekende ‘Groote Zeevisch Markt’ van die wetgeefster. Dit noopte haar, de Zijdse - maar feitelijk meer concreet de Scheveningse - negosianten een eigen verkooppunt toe te wijzen. Dat zou voor haar als wetgeefster gemakkelijker kunnen worden overzien, adequater kunnen worden bestuurd en, waar nodig, slagvaardiger kunnen worden bestraft.
Wat hield de Ordonnantie van 1796 en de daaropvolgende van 1825 zoal in? Welnu, bij het keuren van de aangeboden vis moest men “… zo ver van elkanderen af staen” als een ‘Keurmeester’ gebood: men mocht niet schelden, niet stoten of “… malkander molesteeren” op straffe van £ 1.-. en later van ƒ 6.-. Onwelvoeglijk gedrag, waaronder schelden, werd bestraft met een £ ½ .- en later ƒ 3.-. Een keurmeester behoorde samen met zijn teamgenoot, de ‘Marktknegt’, tot het steeds aanwezige personeel. Verder waren er twee straatvegers voorhanden want er viel ná een markt veel te vegen. Het keuren van één kabeljauw kostte 2½ cent, voor tien schelvissen gold 2½ cent, voor een mand of ‘bent’ met schol, tong, bot, tarbot, rog of griet 2½ cent per bent en voor een mand of ’kriel’, met schol, tarbot, bot, tong en griet enz. een bedrag van 5 cent per kriel. De negosianten beschikten wél over een akte maar níét over een vaste plaats of zo men dat noemde een ‘visbank’.
Dit was om onrust te voorkomen: immers, iedereen wilde wel bij de visbank no. 1. staan. Dus ging men over op een wijze van rouleren waarbij hij of zij die nú stond op de plaats no. 1. de week erna naar de plaats no. 2. diende door te schuiven enzovoort. Ook moesten houders of houdsters van een akte op verzoek van het marktpersoneel een plaats of een visbank vrijmaken voor Delfhavense - of andere vrouwen die - nota bene - eerder vis hadden gekocht op de Rotterdamse ‘Groote Zeevisch Markt’ om die later te verkopen op de ‘Scheveningsche- of Zijdsche Zeevisch- Markt’. Het hoe en waarom daarvan is onduidelijk, want het is nergens nader toegelicht. Volgens de regels gold eerder de oude Ordonnantie van 1796 en later de nieuwe Ordonnantie van 1825 evenzeer voor díé negosianten, die in strijd met de regels stilstonden op straat om aldus als straatventers hun vis aan te prijzen.
Dergelijke negosianten werden aangeduid als ‘om(me)loopers’ en in geval van vrouwen als ‘om(me)loopsters’. Zij werden voor het stilstaan in de straten of op de wegen beboet met £ 1 .-. wat later ƒ 6.-. werd. Wél mochten ze de vis deur aan deur slijten. De ‘Dienaers der Politie’ mochten negosianten visiteren; voor aangetoonde bedorven vis gold in de oudere Ordonnantie een boete van £ 1.-. In de Ordonnantie van 1825 werd de boete ƒ 6.-. Voor het schoonmaken van de markt na afloop waren enerzijds twee straatvegers aanwezig; dit nam anderzijds niet weg dat óók de negosianten de handen moesten laten wapperen. Zij werden gehouden: “…voor zij van de markt afgaen hun banken en plaetsen schoon te maken, het vuil en ingewand te brengen in de vuilnisbak, bij de markt opgerigd, op de boete van vijftig Cent”. Ook voor de reguliere marktknegts golden voorschriften.
Zij moesten ’s morgens een half uur vóór de keuring op de markt aanwezig zijn, de rangschikking van de aangekomen negosianten checken en hun namen doorgeven aan de keurmeester. De knecht moest de markt dóén schoonhouden, moest een boot dóén vullen met afgekeurde vis en de ingewanden van schoongemaakte vis, deze dóén varen naar het midden van de Maas om zich bij vallend water te ontdoen van de inhoud. De prettige kant: de marktknegt kreeg van alle negosianten voor elke verkoopdag 7½ cent geschonken. Vermaas, de Scheveningse geschiedschrijver, vermeldt in een van zijn werken dat onder de Rotterdam Loopers ook vrouwen werden geteld. Daarover wordt in andere bronnen niets aangetroffen.
© Den Haag 2018
Piet Spaans
historisch publicist en auteur
<< Vorige
Volgende >>
...home
Geplaatst op 24-05-2018 en 1716 keer gelezen
Like dit 675 Liked