Een leven in de ban van de bal!
In zijn bijdrage aan het boek 'Als de kraaien overvliegen'. getiteld 'Oom Harry', schrijft Cor Gout over een jongen, die opgroeit tussen de bomen en de villa's van het Van Stolkpark en de zich in het bos bevindende open plek, vlak bij het vissersmonument.
Deze plek, tevens op meeslepende wijze beschreven in het boekje 'Van Stolkpark, verboden gebied', eveneens van de hand van Cor Gout, roept bij velen dierbare herinneringen op aan een inmiddels vervlogen tijd. Zo denk ik vaak terug aan Gerrit, die destijds in de Willem Kuyperstraat woonde, maar heel vaak vertoefde bij een neef van hem met dezelfde naam, wonende op de Kanaalweg .
Gemakshalve werd deze laatste Gerritje genoemd, louter en alleen doordat zijn neef en naamgenoot negen maanden ouder was dan hij. Nog heel lang werd hij met dit verkleinwoord aangeduid, ondanks het feit dat hij al snel een kop boven zijn naamgenoot uitgroeide.
Dezelfde voor- en achternaam schiep echter steeds verwarring, vooral toen beiden in hetzelfde voetbalelftal kwamen te spelen.
Vandaar dat in de loop der jaren de roepnaam nog al eens werd veranderd.
Net als de jonge Cor Gout passeerden zij als acht-, negenjarigen vol verlangen het huis van Harry Dénis in de hoop een glimp van de voetbalster op te vangen. maar dan in de jaren dertig, dus aanzienlijk eerder dan de schrijver van het verhaal 'Oom Harry'. Ook zij hebben, eveneens op genoemde open plek, menig uurtje doorgebracht tussen de bomen, waarvan een tweetal zich uitstekend leende als doel.
Gerrit en Gerritje waren in het gelukkige bezit van een leren bal (een viertje), die was afgekeurd door een vereniging, zo een die nog dichtgeregen werd met een veter en voorzien was van een binnenbal met ventiel, en ook beschikten zij over de pen die nodig was om de veter er in te rijgen. Beide waren een geschenk van opa, een heel kostbaar geschenk voor de neven en voor ieder die ermee mocht spelen. Want aan deelnemers voor een partijtje was geen gebrek. Ook werd veel tijd besteed aan het nemen van penalties. Om beurten traden de spelers dan op als doelverdediger, waarbij telkens de handschoenen werden verwisseld.
Soms stippelden de beide vaders van de neefjes tijdens het gesloten voetbalseizoen een wandeling uit, beginnend bij de Kanaalweg. Maar altijd ging de bal mee.
Het einddoel was meestal het Westbroekpark, maar ook ging het wel naar de Pompstationsweg, waar kon worden gevoetbald op de zogenaamde 'Landen van de Reijer', het huidige Duttendel, waarbij op de terugweg iets werd gedronken bij De Tattersal, een café op de hoek van Pansierstraat en de Kanaalweg, schuin tegenover een ruime paardenmanege.
Al gauw richtten de beide neefjes een buurtclubje op, genaamd RODA (Recht Op Doel Af). In het Westbroekpark werden onderlinge partijtjes gespeeld, nog geen wedstrijden tegen echte tegenstanders. Om twee elftallen te formeren, of, waar het meestal op neerkwam, zes-of zeventallen, werd er 'gepoot'. Twee spelers moesten zich daarvoor beschikbaar stellen. Meestal waren dat de twee neefjes, omdat zij het voorrecht hadden in het bezit te zijn van de bal, inmiddels een veterloze, een met een 'nippel', en van het daarbij behorende speciale pompje. Ze stelden zich tegenover elkaar op en plaatsten om beurten de ene voet voor de andere, net zo lang tot er geen hele voet meer tussen paste en de 'winnaar' als eerste een speler voor zijn partij mocht kiezen en zo vervolgens.
Op een dag was een van de neefjes met trui aan van huis gegaan en zonder thuisgekomen. Het kledingstuk had dienst gedaan als doelpaal en bij het weggaan had hij er niet meer aan gedacht. Dit werd hem thuis niet in dank afgenomen, want het geval speelde zich af in de beruchte crisisjaren.
Zoals al door vele anderen in het 'Kraaienboek' is geschreven, zocht de jeugd het merendeel van zijn vertier letterlijk op straat. Dat kon ook vanwege het nog lang niet zo intensieve autoverkeer.
Er was veel variatie in de speelwijze. Zo kon je op stelten lopen, bokkie springen, tollen of op je handen staan en lopen. Dat laatste ging als volgt: je ging tegen een muur staan, liep de ene stoep af, stak de straat over, liep de andere stoep op en draaide om je as, om zo tegen de andere muur te kunnen eindigen. En dan waren er nog andere spelen, die meestal als "kattekwaad" werden betiteld.
Opvallend is de grote plaats die de bal altijd heeft ingenomen, want op bijna iedere blinde muur in willekeurig welke straat werd een met krijt getekend doel aangetroffen.
Een partijtje voetbal op straat, zij het meestal met een tennisbal, was de gewoonste zaak van de wereld. Zeker niet onvermeld mogen blijven de 'kopwedstrijden op het Willem Beukelszoonplein'. Op dat plein bevonden zich een aantal bomen, waarvan een viertal tegenover elkaar precies twee doelen vormden. In elk doel nam een speler plaats, die moest trachten door middel van een kopbal -ook in dit geval met een tennisbal- bij de ander een doelpunt te maken. Zodra één deelnemer er vijf had doorgelaten werd hij door een andere speler vervangen. Dit kon soms lang doorgaan, tot één of meer deelnemers aan het spel naar huis werden geroepen.
Lang voor de tijd waarover ik zojuist sprak, waren beide neefjes al opgegroeid met de wetenschap dat voetballen een belangrijke plaats in het familieleven innam, want als vijf-, zesjarigen gingen beiden al mee met hun vaders, die het edele voetbalspel bedreven bij de voetbalclub Scheveningen. Eén van de vaders, Beb genaamd, heeft lange tijd een voorname rol in de voetbalwereld gespeeld.
Tussen haakjes: het is zelfs voorgekomen dat de in Baarn wonende grootvader van deze vaders als toeschouwer langs de lijn stond. (!)
Mee met de uitwedstrijden in de bus, bijvoorbeeld naar Hillegom, was voor de twee jongens een hele belevenis. In die periode was Scheveningen een gerenommeerde derde-klasser en regelmatig gegadigde voor de bovenste plaats. Daardoor was de bus vaak zo vol, dat kinderen in het gangpad op een voetbalkoffer(tje) werden geplaatst. Hier werden zij, waarschijnlijk onbedoeld, ingewijd in de voetbaltaal, dit in de ruimste zin des woords, en namen zij tevens kennis van uitdrukkingen en onderwerpen, waar zij in de huiskamer nooit van hadden gehoord. Veel was dan ook niet voor hun oren bestemd, maar 'kleine potjes hebben nu eenmaal grote oren'.
Enige tijd na de 'Westbroekpark-periode' werden de twee neefjes lid van een echte voetbalvereniging, Scheveningen natuurlijk, en moesten ze 'op eigen benen' met de fiets naar een verzamelplaats, meestal het Marcelisplein. Vandaar ging het, met zijn allen achter de leiders aan, per fiets naar het speelveld.
Herinneringen komen ook naar boven aan de tournooien op het grote sportcomplex aan de Hoekwaterstraat, waaraan schoolelftallen deelnamen, soms met sterke teams, zoals een team bestaande uit leerlingen van de vierde klas van de school aan de Paulus Buysstraat, waarin ook Gerrit, met veel plezier, zijn partijtje meeblies.
Als negentienjarige, kort na de oorlog, bracht Gerrit een gedeelte van zijn militaire diensttijd door bij de Generale Staf in de Julianakazerne aan de Van Alkemadelaan in Den Haag, wat vele voordelen gaf. Niet alleen zat hij lekker dicht bij huis, maar ook vlak bij het voetbalveld. Hoe belangrijk dit was blijkt uit het nu volgende.
In die periode bestond er nog een afzonderlijke Haagsche Voetbalbond, waarin de lagere elftallen van de KNVB-verenigingen speelden. Een tweede elftal werd aanvankelijk in deze HVB ingedeeld, maar kon door promotie overstappen naar de reserveklassen van de KNVB en omgekeerd weer degraderen. Naar gelang de sterkte van de lagere elftallen konden eveneens het derde, vierde elftal, enzovoort, deze stap omhoog maken. Het zeldzame feit deed zich toen voor dat zelfs het vijfde elftal van Scheveningen op het punt stond dit te realiseren. Het elftal was samengesteld uit de beste A-junioren , aangevuld met enkele oudere spelers, die 'al op de terugtocht waren', waaronder Gerrit's vader Beb.
Door medewerking van een collega, die de wachtdienst overnam, kon de militair er gewoon even tussen uit om mee te spelen in de belangrijke promotiewedstrijd op… het naastgelegen veld van Filmstad. Dit elftal deed het zo goed dat het uiteindelijk algeheel kampioen werd van de afdeling Den Haag van de KNVB. Een unieke gebeurtenis, maar minstens zo uniek was misschien wel dat hier vader en zoon in één en hetzelfde elftal speelden!
Februari 1953.
De weerberichten waren slecht. Vertrokken op de fiets, achterop een rieten koffertje
Eerst naar de Badhuisstraat even bij Sigaren-magazijn Jaarsveld, kijken naar de afkeuringsbiljetten. Onbegrijpelijk…niet afgekeurd. Reeds een straffe wind onderweg naar Duinhorst. Op het tweede veld stond de wind van goal tot goal en bij een uittrap van de keeper vloog de bal wel vijftien tot twintig meter hoog, maar kwam terug … verdween over diezelfde keeper in het eigen doel.
Na afloop van de wedstrijd weer op de fiets terug naar Scheveningen, maar de wind (tegen) kreeg zo'n kracht, dat het op het laatst niet meer mogelijk was fietsend vooruit te komen, dus moest het laatste stuk lopend worden afgelegd. In de loop van de avond werd het weer steeds slechter en door de radio kwamen de eerste alarmerende berichten, maar de ernst van de toestand werd nog niet geheel onderkend. Later bleek deze storm de voorbode te zijn van de bekende watersnoodramp.
Inmiddels, het zal velen niet onbekend in de oren klinken, had Gerrit's vrijgezellenleven plaatsgemaakt voor de huwelijkse staat, waaruit een tweetal zoontjes werden geboren.
Deze zoons verwisselden na enige jaren eveneens de kinderschoenen voor de in de familie o zo bekende voetbalschoenen en… de geschiedenis herhaalde zich. Ook zij moesten voor hun wedstrijdjes verzamelen op het Marcelisplein.
Verplaatsen we ons weer iets verder in de tijd.
Zelf nog spelende in het eerste Zaterdagelftal, bevond vader Gerrit zich regelmatig als toeschouwer langs de lijn waar zijn zoons speelden, met kennersoog hun voetbalprestaties taxerend, waarbij al gauw bleek, dat de één meer aanleg had dan de ander. De jongste had meer aandacht voor hetgeen zich buiten het veld afspeelde dan voor de bal. Zodra er in de verte een bekende aan kwam, stak hij spontaan zijn hand al op.
De meest getalenteerde zoon speelde, na de afsplitsing van Scheveningen en Holland-Sport, in het eerste elftal van de amateurvereniging SVV Scheveningen.
Voor Gerrit bleef uiteindelijk de toeschouwersrol over. Dat is een geheel natuurlijke gang van zaken. Maar als je zelf niet meer speelt, wordt ook de lust om wekelijks naar het voetbalveld te gaan minder.
Enige jaren later, in de jaren tachtig, zetten Gerrits kleinzoontjes de traditie voort. Ook zij trokken de voetbalschoenen aan. Zij leefden zich geheel uit in hun juniorentijd en ook hun verdere leven zou in ruime mate worden beheerst door 'Koning Voetbal'.
Beiden hebben de top bereikt in het amateurvoetbal.
Mei 2005….
Opa Gerrit op de tribune bij een wedstrijd om de Haagsche-Courant-beker: Scheveningen-Tonegido. Trots bekijkt hij het spel van zijn kleinzoons, spelers van…Tonegido. (!)
Conclusie: niet alleen de bal, ook de cirkel is rond, want deze opa staat nu langs de lijn zoals destijds zijn overgrootvader.
En inmiddels zijn zes generaties in de ban van de bal!
Ger Moen
...terug
...home
Geplaatst op 09-11-2006 en 1561 keer gelezen
Like dit 881 Liked