SCHEVENINGEN IN VIJF VERHALEN
HISTORIE
VISSERIJ
BADVERTIER
KLEDERDRACHT
DIALECT
Het dialect van Scheveningen

Herinneringen en gevoelens

Ga naar een van de havenhoofden van de Scheveningse buitenhaven. Kijk uit naar – en schuif bij op een plek waar zich, buiten staand of binnen zittend – in een eigen honk! – mannen op leeftijd hebben verzameld en á la minute zult u getuige worden van het originele taalgebruik van de Scheveningse kustbewoners. Want hier, met het zicht op de zee en staand, oog in oog met de uitmonding van de oorspronkelijke vissershaven van Scheveningen, gebeurt het nog dagelijks voor deze mannen: het in feite voorbije vissermansleven of het andere leven, ooit aan de wereld van de visserij verwant, keert terug. Hier ontrolt zich een woordkeus welke direct is gekoppeld aan de levens van die mannen, aan hun herinneringen en aan hun gevoelens ook en, hoe drukt iemand zijn gevoelens beter uit dan in díe taal die hem vertrouwd is: in de volkstaal, het dialect dus, van het kustdorp Scheveningen?

Klank van het verleden

In een beschouwing vooraf, terug te vinden in een boek over het Scheveningse taalgebruik, schrijft dr. Jan B. Berns, neerlandicus en dialectoloog, dat dit plaatselijke dialect allerlei verschijnselen heeft bewaard van een volkstaal die ooit in grotere delen van Holland voorkwam. Hij merkt op dat het Schevenings met recht een Hollands taalmuseum is en dat het de onderzoeker van vandaag leert hoe die taal er eeuwen geleden moet hebben uitgezien en hoe deze ooit moet hebben geklonken. Ergo: binnen de grenzen van het grootstedelijke Den Haag, waarvan Scheveningen een stadsdeel is, wordt een fenomeen instandgehouden omdat in dit stadsdeel nog steeds mensen wonen en werken die, ondanks de druk van die grote stad, hun eigen spraakgebruik hebben kunnen handhaven. Wat niet wil zeggen dat deze Scheveningers hun officiële landstaal, het Nederlands, als reguliere voertaal niet zouden beheersen en kunnen spreken. Allicht wel want, omstandigheden van buitenaf zoals kinderopvang, de latere school, de sportclub, de media, de werkvloer, de dominee, de dokter, de onderwijzer en de winkelier, het zijn allemaal factoren die zich richten en die gericht zijn op het gebruik van die ene landstaal, het Nederlands. En hier raakt men aan het verschil: Scheveningers spreken Nederlands vanuit hun verstand maar Hollands (Schevenings) vanuit hun gevoel. De kunstmatigheid van het Nederlands verliest het op een zeker moment van de eigenheid en de natuurlijkheid van de ’moerstaal’ wanneer dorpsgevoel en herkenbaarheid boven komen.

Spreektaal

Allereerst dit: dat het (slechts in feite) gesproken Scheveningse dialect ook een schriftelijke weergave kent is uitsluitend uit nood geboren. Het plaatselijke dialect verliest in een maatschappij als waarin wij nu leven in sterke mate aan kleur en aan beeldende kracht. En willen wij het zo veel mogelijk in zijn vormen en wendingen vasthouden, dan is een weergave daarvan in een schrijfvorm en/of in een vastlegging daarvan op geluidsmateriaal een uitstekend alternatief. Dit heeft in 2004 geleid tot de verschijning van een woordenboek dat ruim 4500 lemma’s – specifieke woorden – omvatte. Bij de schriftelijke weergave van het Schevenings was het van belang, uit te gaan van een uniforme wijze van spellen. Ik introduceerde deze na een uitvoerig onderzoek in 1985 en de gepresenteerde methode is destijds als zodanig aanvaard en ze wordt thans ook als zodanig gehanteerd. Nu reikt de inhoud en de opbouw van een dialect verder dan uitsluitend veranderingen in klanken; ook de zinsbouw van de dialectspreker wijkt in vrijwel alle gevallen af van de officiële landstaal. Vervolgens treft men ook nog het verschijnsel aan van wegvallende medeklinkers waar deze wél behoorden te zijn naast verschijnende medeklinkers waar die níet behoorden aanwezig te zijn.

Kortom, een dialect is een tuintje vol onbekende taalbloempjes en vol wonderlijke verschijnselen waarvan de groei onverklaarbaar blijkt, althans voor de niet ingewijde. Echter, voor de dialectspreker is alles in dit tuintje herkenbaar en vanzelfsprekend want hij of zij is daarin opgegroeid, samen met de meest naaste mensen uit zijn of haar wereldje: de beide ouders, het verdere gezin, de familie, de vrienden en de omringende buren.

Klinkers

Het gaat in de eerste plaats om díe klanken van woorden en begrippen welke anders zijn in het plaatselijke dialect dan van woorden en begrippen uit het Nederlands met én eenzelfde opbouw én eenzelfde betekenis. Daarna gaat het om de wijze hoe en waaróp men die klanken dient weer te geven. Het betreft hier concreet vier klinkers, te weten de ’a’, de ’e’, de ’o’ en de ’u’ en combinaties als de ’ei’, de ’ij’, de ’oe’ en de ’ui’. Aan de hand van een aantal woorden, met daarin de klinkers zoals van belang bij de hiernavolgende bespreking, lijkt de spellingsmethode betrekkelijk eenvoudig toepasbaar. Laten we beginnen met het Nederlandse zelfstandige naamwoordje ’pot’. Als men tijdens het uitspreken van dit woord de klinker ’o’ wat langer aanhoudt of rekt, dan zegt men op dat moment het Scheveningse woordje dat overeenkomt met het begrip ‘poot’. Om nu deze klank duidelijk te maken heb ik indertijd gekozen voor het gebruik van het letterteken ^. De klinker wordt als het ware voorzien van een afdakje; het duidt aan dat bij de uitspraak ervan deze klinker wat dient te worden gerekt. Aldus ontstaat voor het Nederlandse woordje ’poot’ het Scheveningse woordje pôt. Zo kunnen we voorts lezen bôt (boot), zô (zo), môi (mooi) en rôk (rook). Zoals te doen gebruikelijk bevestigen uitzonderingen de regel want voor Nederlandse woorden als ‘boor’, ’oor’ en ‘voor’ geldt de ’dakjesregel’ niet. Ze blijven qua klank gelijk aan de landstaal.

Als wordt gekozen voor het Nederlandse woordje ’dun’ en men rekt de klank ervan wat op dan zegt men het Scheveningse woordje dat staat voor ’duin’ en men spelt het als dûn. Op deze wijze ontstaan woorden als tûn (tuin), bûs (buis), mûs (muis) en flût (fluit). Uitzonderingen zijn woorden als buk (buik), kruk (kruik) en pruk (pruik); hierbij blijft de aangegeven klinker u kort en ongerekt.

De geit is onderdak

Wat complexer lijkt het te zijn met woorden als ’geit’, ’meid’, ’tijd’, ’beest’, ’geest’, ’meer’ en ’zeer’. In het Schevenings is voor al die klanken de toepassing en de uitkomst dezelfde. Als wordt uitgegaan van het Nederlandse woordje ’lek’ en men rekt de klinker wat op dan zegt men het Scheveningse woordje dat staat voor ’lijk’ en men schrijft het als lêk. Deze klank geldt ook voor woorden als gêt (geit), mêd (meisje of meid), têd (tijd), bêst (beest), gêst (geest), mêr (meer) en zêr (zeer). Als voorbeeld nu een gewoon Nederlands zinnetje over een, met haar hond in de tuin lopend, meisje: ”Begrijp je nou zo’n meisje, ze blijft met dat beest in de tuin rondlopen!” Wat zegt nu in dit geval de Scheveninger: ”Begrêp je non zô’n mêd, ze blêf met-tat bêst in de tûn rondlôpe!” Op deze wijze zijn de verschillende Scheveningse klanken, voorzien van hun dakje (accent circonflexe), probleemloos opgenomen waardoor men eenduidig en vrij van onduidelijkheden tot het schrijven van dit dialect kan overgaan.

Een specifieke Scheveningse klank vindt men terug in woorden als wæter (water), jæ (ja), tæfel (tafel) en klær (klaar). Deze Scheveningse æ-klank komt overeen met die van Nederlandse woordjes als ’heer’ en ’beer’. Ernaast echter een uitzondering voor het Nederlandse ’meer’ dat in het Schevenings als mêr wordt verklankt. Een Nederlandse ’broek’ wordt in het Schevenings een brook, een ’doek’ wordt een dook en een ’koek’ wordt een kook. Een ’been’ wordt een bien, een ’steen’ wordt een stien en ‘geen’ wordt gien. Vreemd zijn ook de klinkerwisselingen bij welke een Nederlandse ’pet’ in het Schevenings een put, en een Nederlandse ’put’ in het Schevenings een pet gaat heten.

Over medeklinkers

De Scheveningse dialectspreker laat vrijwel nooit de medeklinker ’h’ horen in woorden als ’huis’, ’hok’ of ’hond’ evenmin als de medeklinker ’g’ aan het begin van verleden deelwoorden als ’gevonden’ of ’gekocht’. Zo zegt een Scheveninger: ”Ik ’eb ‘n ’ondje(n) ’ekocht.” De ontbrekende medeklinker wordt schriftelijk weergegeven door het zwevende leesteken ’ (apostrof). Bij een bepaald woord zal men de apostrof missen en wel bij de Scheveningse ontkenning iet (niet). De verklaring is taalkundig en hier niet van verder belang. Merkwaardig, maar wél voorkomend in Holland (niet te verwarren met Nederland), is de toevoeging van de medeklinker ’n’ bij een woordje als narrem voor het ledemaat ’arm’ en nemmer voor ’emmer’, nôm voor ’oom’ en nellebôg voor ’elleboog’.

en non 'ouwe jûlie vorders je mond, dèr!

Woordenboek

Omdat dit alles toch zo bijzonder is en dreigt verloren te gaan heb ik tussen 2001 en 2004, met de steun van een werkgroep en van dr. J.B. Berns, een woordenboek samengesteld dat als titel draagt ”De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners” (ISBN 90-77032-34-7). Dit bijna 600 pagina’s tellende werk gaat uitgebreid in op alles wat Schevenings is terwijl een bijgevoegde cd het Schevenings ook kleurrijk laat horen. Veel van datgene wat ik hier, vanwege de omvang ervan, niet kon vertellen staat daarin te lezen. Omwille van het onderscheid worden de woorden en teksten in dialect als regel cursief weergegeven.

Wat ik u tenslotte nog wil aantonen is, dat men in een dialect als het Schevenings evenzeer kan dichten. Tenminste, zolang men dicht bij de volksaard en bij de gevoelswereld van de Scheveningers blijft. Het geloofsleven speelt daarin een belangrijke rol. Ik schreef over dat gevoelsleven indertijd het onderstaande gedichtje; de vertaling in het Nederlands die ik eraan toevoeg blijft iets achter bij het Schevenings maar dat is onvermijdelijk. Want het gevoel van de Scheveningers ontspruit nu eenmaal in een ander taaltuintje dan in dat van een vreemde, want zo heet nu eenmaal iedere niet-Scheveninger!

Wachte

Ze zit ’êl stil en rusteg of te wachte:
d’r is gien ’æst mêr, ’t leeve(n) is ’edæn!
En zachies-weg is t’r verlôp van krachte,
de rês is kort die ze nog ’êt-te gæn!

’t Leeve was væk burrege(n)-en dæle,
mar ’t was ôk opstæn næ l’n diepe val
deur kracht van boove die om’ôg kos ’æle
die zookend wazze(n)- in ’n donker dal.

De zon dwælt zachies deur ’uur grêze ‘ære.
Ze lêt-t’r stræle zeeg’nend op ’uur neer.
En lichter likkene dan non iniens de jære
en licht de wegt-ôk tot ’uur God en ’Eer!

Wachten

Ze zit heel kalm en rustig af te wachten:
er is geen haast meer, het leven is voorbij!
En stap voor stap is er verval van krachten,
de reis is kort die ze nog heeft te gaan!

Het leven vormde vaak bergen en dalen,
maar ook een opstaan na een diepe val
door kracht van boven die omhoog kon halen
zij, die zoekend waren in een duister dal.

De zon dwaalt zachtjes door de grijze haren
.Ze legt haar stralen zegenend op haar neer.
En lichter lijken plotseling de jaren
en licht de weg ook naar haar God en Heer!

 


© 2005 Piet Spaans
historisch publicist en auteur

naar boven